1 | Want elke hogepriester, genomen uit mensen, wordt aangesteld voor de mensen in de zaken betreffende God, opdat hij gaven en offers zal aanbieden voor zonden;
| |
2 | hij kan zich matigen tegenover onwetenden en dwalenden omdat ook hij met zwakheid is omvangen
| |
3 | waardoor hij, zoals voor de gemeente, zo ook voor zichzelf offers moet aanbieden voor zonden;
| |
4 | en niemand neemt deze eer voor zichzelf, nee, men wordt geroepen door God, zoals ook Aäron.
| |
5 | Zo heeft ook de Gezalfde zichzelf niet verheerlijkt om hogepriester te worden, maar hij die tot hem gesproken heeft: ‘jij bent mijn zoon, ik heb je heden verwekt’
(Ps. 2,7);
| |
6 | gelijk hij ook op een andere plaats zegt: ‘jij bent priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek’ (Ps. 110,4);
| |
7 | hij heeft in de dagen van zijn vlees gebeden en verzuchtingen geofferd -met krachtig geschreeuw en in tranen- aan hem die bij machte was hem te redden uit de dood; hij werd verhoord vanwege zijn eerbied,
| |
8 | en hoewel hij een zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij te lijden kreeg,
| |
9 | en tot de voleinding gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil,
| |
10 | en is door God begroet als hogepriester naar de ordening van Melchisedek.
| |
11 | Hierover hebben wij veel te zeggen, en het is zwaar om uit te leggen omdat gij traag in het horen zijt geworden,
| |
12 | want terwijl gij leraars behoort te zijn vanwege de tijd, hebt ge wederom behoefte dat men lere aan u welke de eerste beginselen zijn van de uitspraken van God, en zijt gij behoeftig geworden aan melk en niet aan vast voedsel;
| |
13 | want ieder die deelheeft aan de melk is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is onmondig,
| |
14 | maar van de volgroeiden is het vast voedsel, want zij hebben de zinnen door het gebruik geoefend voor het onderscheid van het goede en het kwade.
| |