Instellingen

1


Jakobus,

dienstknecht van God
en de Heer Jezus Christus,
aan de twaalf stammen in de verstrooiing:
vrede-en-vreugde!

2


Acht het een en al verheuging,

broeders-en-zusters van mij,
wanneer ge in velerlei verzoekingen valt,

3


in het besef dat de beproeving van uw geloof

volharding bewerkt.

4


En die volharding

moet een volmaakt werk inhouden,
opdat ge volmaakt moogt zijn,
een gaaf geheel, in niets gebrekkig.

5


En als het iemand van u

ontbreekt aan wijsheid,
moet hij erom vragen bij God
die haar aan allen eenvoudigweg geeft
en geen verwijt maakt,
en ze zal hem gegeven worden.

6


En hij moet erom vragen in geloof,

zonder te weifelen,
want wie weifelt
lijkt op een golf in de zee
heen en weer geslingerd door de wind.

7


Want zo een mens moet niet menen

dat hij iets van de Heer zal ontvangen,-

8


een man dubbel van ziel,

onstandvastig op al zijn wegen.

9


Roemen mag de broeder

die vernederd wordt
om zijn verhoging,

10


en de rijke om zijn vernedering,

omdat hij ‘als een bloem in het gras’ (Jes. 40,6)
zal vergaan;

11


want opgegaan is de zon met gloed,

‘hij heeft het gras doen verdorren,
de bloem daarin viel af’ (Jes. 40,7)
en de luister van zijn gelaat ging teloor:
zó ook de rijke:
midden in zijn vooruitgang zal hij verwelken.

12


‘Zalig de man die volhardt’ (Dan. 12,12)

in verzoeking
omdat hij, beproefd gebleken,
ontvangen zal de zegekrans van het leven,
welke God beloofd heeft aan
wie hem beminnen.

13


Niemand moet als hij verzocht wordt

zeggen ‘van Godswege ben ik in verzoeking’;
want God is niet in verzoeking te brengen
met kwaad
en brengt zelf ook niemand in verzoeking;

14


ieder wordt in verzoeking gebracht

meegesleurd en gelokt
door het eigen begeren;

15


daarna, als de begeerte heeft ontvangen,

baart zij zonde,
en de zonde, eenmaal volgroeid,
brengt dood voort.

16


Dwaalt niet,

beminde broeders-en-zusters van mij!

17


Alle goede gave en alle volmaakte gift

is van boven afkomstig,
neerdalend van de Vader der lichten,
bij wie geen verandering is
of zweem van ommekeer.

18


Willens-en-wetens

heeft hij ons voortgebracht
met het woord der waarheid,
opdat wij zullen zijn
een eerste oogst van zijn scheppingen.

19


Weet wél,

beminde broeders-en-zusters van mij:
elke mens moet snel zijn om iets te horen
en langzaam om te spreken,
langzaam tot toorn;

20


want de toorn van een man

bewerkt geen gerechtigheid voor God.

21


Legt daarom af alle vuiligheid en

overvloed aan kwaad,
en neemt in zachtmoedigheid het woord aan
dat in u is geplant en
bij machte is om uw zielen te redden;

22


wordt ‘dáders van het woord’

en niet alleen maar toehoorders die
voor zichzelf het woord zinledig maken,

23


omdat, als iemand toehoorder

van een woord is
en geen dader,
hij lijkt op de man die het
gezicht waarmee hij was geboren
opmerkte in een spiegel:

24


want hij merkte zichzelf op,

ging weg en was meteen vergeten
wat voor iemand hij was;

25


maar wie zich voorover heeft gebogen

naar de volmaakte Wet die vrijmaakt
en daarbij blijft,-
niet een vergeetachtig toehoorder wordt
maar iemand die het werk dóet,
die zal zalig zijn met dat hij het doet.

26


Als iemand denkt religieus te zijn

en niet zijn tong in toom houdt (Ps. 34,14)
maar zijn hart misleidt,
diens religie is vergeefs;

27


religie zuiver en onbezoedeld

is voor God, de Vader, dit:
omzien naar wezen en weduwen
in hun verdrukking,
en zichzelf smetteloos bewaren
tegenover de wereld.