Instellingen

1


Welaan dan, gij rijken,

weeklaagt en jammert over alle ellende
die u zal overkomen;

2


uw rijkdom is verrot en

uw klederen zijn mottenvoer geworden,

3


uw goud en zilver is verroest

en hun roest zal tot getuigenis tegen u zijn
en uw lijven verteren als een vuur;
ge hebt schatten verzameld
in de láátste dagen!-

4


zie, het loon dat ge hebt onthouden aan

de werkers die uw terreinen hebben gemaaid
schreeuwt het uit, en de kreten van
de oogsters zijn doorgedrongen
‘tot de oren van de Heer Sábaot’ (Jes. 5,9).

5


Ge hebt op de aarde gezwelgd en gebrast,

ge hebt uw harten vetgemest
‘op de dag van de slacht’ (Jer. 12,3);

6


ge hebt veroordeeld,

de rechtvaardige vermoord,
en hij weerstaat u niet.

7


Ge moet dus geduld hebben,

broeders-en-zusters,
tot de tegenwoordigheid van de Heer;
de landarbeider verwacht
de kostelijke vrucht van het land
maar oefent daarbij geduld
totdat hij eerste en laatste regen
heeft gekregen;

8


oefent ook gij geduld,

sterkt uw harten,
omdat de tegenwoordigheid van de Heer
genaderd is;

9


bekreunt u niet tegen elkaar,

broeders-en-zusters!-
opdat ge niet geoordeeld wordt;
zie, die zal oordelen staat voor de deur!

10


Neemt als een toonbeeld,

broeders en zusters,
van kwaadverdragen en geduld
de profeten die gesproken hebben
in de naam van de Heer;

11


zie, wij prijzen zalig wie hebben volhard:

de volharding van Job hebt ge gehoord
en het einde van de Heer weet ge,
omdat ‘de Heer rijk aan erbarmen is
en mededogend’ (Ps. 103,8).

12


Maar vóór alles, broeders-en-zusters van mij,-

zweert niet!,
noch bij de hemel,
noch bij de aarde,
noch met een andere eed;
laat uw ‘ja’ ja zijn en het ‘nee’ nee,
opdat ge niet onder het oordeel valt.

13


Heeft iemand bij u kwaad te lijden,

laat hij bidden;
is iemand welgemoed,
laat hij psalmzingen!

14


Is iemand bij u ziek,

laat hij de oudsten van de vergadering
tot zich roepen
en laten zij een gebed over hem bidden,
hem met olie zalvend
in de naam van de Heer.

15


En dit gebed in geloof

zal de doodzieke redden:
opwekken zal hem de Heer,
en mocht hij zonden hebben gedaan,
het zal hem vergeven worden.

16


Belijdt daarom elkander de zonden

en bidt voor elkaar, opdat ge genezing vindt;
met kracht begiftigd vermag
een smeking van een rechtvaardige veel;

17


Elia was een mens die net zo

te lijden had als wij,
en in zijn bidden bad hij
dat het niet zou regenen, en
er viel geen regen op de aarde
drie jaren en zes maanden lang;

18


en weer bad hij en de hemel gaf regen

en de aarde bracht haar vrucht voort.

19


Broeders-en-zusters van mij,

als iemand bij u
wegdwaalt van de waarheid,
en iemand beweegt hem tot omkeer,-

20

die mag weten:
wie een zondaar beweegt tot
omkeer van zijn dwaalweg
zal zijn ziel redden uit de dood en
‘een menigte zonden bedekken’ (Spr. 10,12).