1 | Legt dan af alle kwaadwilligheid en alle bedrog, veinzerijen, afgunstigheden en alle kwaadsprekerijen,
| |
2 | en weest als pasgeboren zuigelingen begerig naar de onbedrieglijke melk van het woord, opdat ge daardoor zult groeien en worden gered,
| |
3 | nu ge ‘geproefd hebt dat de Heer goed is’ (Ps. 34,9).
| |
4 | Komt tot hem, een levende steen, door de mensen wel afgekeurd maar bij God uitverkoren en kostbaar,
| |
5 | en laat uzelf als levende stenen, als een huis van de Geest opbouwen tot een heilige priesterschap voor het opdragen van geestelijke offers die welaangenaam zijn voor God, door Jezus Christus.
| |
6 | Daarom staat er in een Schriftgedeelte: ‘zie, ik leg in Sion een uitverkoren steen, een kostbare hoeksteen, en wie in geloof op hem vertrouwt zal niet worden beschaamd’ (Jes. 28,16).
| |
7 | Voor u dan die gelooft geldt de kostbaarheid; maar voor ongelovigen geldt: ‘de steen die de bouwlieden afkeurden, die is geworden tot hoofd van een hoek’ (Ps. 118,22)
| |
8 | en tot ‘een steen des aanstoots en een rots van struikeling’ (Jes. 8,14). Zij stoten zich omdat zij niet overtuigd zijn door het woord, en daartoe zijn zij ook bestemd.
| |
9 | Maar gij zijt ‘een uitverkoren generatie, een koninklijke priesterschap, een heilig volk, een gemeente ten eigendom’ (Ex. 19,6), om de deugden te verkondigen van hem die u uit het duister heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht;
| |
10 | die eens ‘niet een gemeente’ waart maar nu gemeente van God zijt, die ‘niet-ontfermd’ waart maar nu in ontferming opgenomen (Hos. 2,1).
| |
11 | Geliefden, u als ‘bijwoners en vreemdelingen’ (Lev. 25,23) roep ik op u te onthouden van de vleselijke verlangens die strijd voeren tegen de ziel;
| |
12 | houdt uw wandel onder de heidenen goed, opdat zij, wanneer zij over u kwaadspreken als over kwaadstichters, op grond van de goede werken die zij zien God zullen verheerlijken ‘op de dag der bezoeking’ (Jes. 10,3).
| |
13 | Onderschikt u aan alle menselijke ordening, omwille van de Heer; hetzij aan een koning als opperheer,
| |
14 | hetzij aan landvoogden als mensen die door hem gestuurd worden tot straf van kwaadstichters en tot lof van wie goed doen;
| |
15 | omdat het zó de wil van God is, dat ge door goed te doen de onkennis van de onverstandige mensen tot zwijgen brengt,-
| |
16 | als vrije mensen, en niet als wie de vrijheid hebben als dekmantel voor kwaadwilligheid, nee, als dienaren van God.
| |
17 | Bewijst eer aan allen; hebt de broeders-en-zusters lief; ‘vreest God, eert de koning’ (Spr. 24,21).
| |
18 | Gij huisslaven, onderschikt u in alle vreze aan de meesters, niet alleen aan de goede en geschikte, maar ook aan de moeilijke.
| |
19 | Want dat is genade, als iemand om het geweten tegenover God ten onrechte smarten lijdt.
| |
20 | Want wat is er te roepen als ge moet volharden omdat ge zondigt en dan klappen krijgt?- maar als ge moet volharden terwijl ge goed doet en te lijden krijgt, dát is genade bij God.
| |
21 | Want daartoe zijt ge geroepen, omdat ook Christus heeft geleden, voor u, en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt volgen.
| |
22 | Hij heeft ‘geen zonde gedaan en in zijn mond is geen bedrog gevonden’ (Jes. 53,9);
| |
23 | uitgescholden schold hij niet terug, lijdend dreigde hij niet maar gaf het over aan hem die rechtvaardig oordeelt.
| |
24 | ‘Onze zonden heeft hij gedragen’ (Jes. 53,4), in zijn lichaam, op het hout, opdat wij, ontrukt aan de zonden, zullen leven voor de gerechtigheid; ‘door zijn striemen zijt gij genezen’ (Jes. 53,5).
| |
25 | Want ge waart dwalende als schapen’ (Jes.53,6), maar ge hebt u nu gekeerd naar de herder en opziener van uw zielen.
| |