Instellingen

1


Ziet welk een liefde

de Vader ons heeft gegeven,
opdat wij werden uitgeroepen
tot kinderen Gods,-
wat we ook zijn!
Daarom erkent de wereld ons niet,
omdat ze hem niet heeft leren kennen.

2


Geliefden, nú zijn we al kinderen van God

en dan is nog niet eens verschenen
wat wij zúllen zijn;
maar we weten dat, als hij verschijnt,
wij op hem gelijkend zullen zijn,-
dat we hem zullen zien zoals hij is.

3


Dus ieder die deze hoop

op hem gevestigd heeft
zuivert zich zoals hij zuiver is;

4


ieder die de zonde doet

doet ook of er geen Wet is,
ja, de zonde ís de wet-loosheid.

5


Ge weet dat hij is verschenen

om de zonden weg te nemen,
en in hem is geen zonde.

6


Ieder die blijft in hem zondigt niet;

ieder die zondigt heeft hem niet gezien
en heeft hem niet leren kennen.

7


Kinderen, laat niemand u misleiden:

wie de gerechtigheid doet is een gerechte,
zoals híj de gerechte is.

8


Wie de zonde doet is uit de uiteenwerper,

want van het begin af zondigt de uiteenwerper;
daartoe is de Zoon van God verschenen:
om de werken van de uiteenwerper te ontbinden.

9


Ieder die uit God geboren is

doet geen zonde,
omdat hij zijn zaaigoed blijft:
hij kán niet zondigen,
omdat hij uit God geboren is.

10


Hierin zijn ze verschenen,-

de kinderen van God
en de kinderen van de uiteenwerper:
ieder die geen gerechtigheid doet
is niet uit God,
evenmin wie niet liefheeft
zijn broeder-of-zuster.

11


Omdat dit de verkondiging is

die ge gehoord hebt sinds het begin:
dat we elkander zouden liefhebben,-

12


niet zoals Kaïn uit den boze was

en zijn broeder afslachtte;
en dankzij wát slachtte hij hem af?-
omdat zijn werken boos waren
en die van zijn broeder rechtvaardig.

13


Dus: weest niet verbaasd,

broeders-en-zusters,
als de wereld u haat;

14


wij weten dat we zijn overgegaan

uit de dood in het leven,-
omdat we de broeders-en-zusters liefhebben;
wie die niet liefheeft, blijft in de dood;

15


ieder die zijn broeder-of-zuster háát

is een mensenmoorder,
en ge weet dat elke mensenmoorder
geen eeuwig leven heeft
dat in hem blijft.

16


Hieraan hebben wij de liefde leren kennen,

dat hij voor ons lijf-en-ziel heeft ingezet;
ook wíj moeten
voor onze broeders-en-zusters
lijf-en-ziel inzetten;

17


wie in de wereld z’n bezit heeft

en toekijkt terwijl zijn broeder-of-zuster
gebrek heeft
en zijn binnenste voor hem-of-haar sluit,
hoe kan de liefde Gods in zo iemand blijven?

18


Kinderen,

laten we niet liefhebben met woorden
of met de tong,
maar metterdaad en in waarheid!

19


Hieraan zullen wij herkennen

dat we ‘uit de waarheid’ zijn,
en staande voor hem
ons hart kunnen overtuigen;

20


en als ons hart niet meer wil kennen,

dat God groter is dan ons hart
en kennis heeft van alle dingen.

21


Geliefden, als ons hart ons niet miskent,

hebben wij vrijheid van spreken bij God;

22


en al wat we vragen krijgen we van hem,

omdat we zijn geboden houden
en doen wat welgevallig is
voor zijn aanschijn.

23


En dit is zijn gebod:

dat wij zullen geloven in de naam van
zijn zoon Jezus Christus
en elkander liefhebben,
zoals hij ons als gebod gegeven heeft.

24


Wie zijn geboden houdt

blijft in hem, en hij in zo iemand;
en hieraan herkennen wij dat hij in ons blijft:
uit de geestesadem die hij ons gegeven heeft.