7 | Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, omdat de liefde uit God is, en ieder die liefheeft is uit God geboren en kent God;
| |
8 | wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen,- omdat Gód liefde is.
| |
9 | Hierin is de liefde Gods onder ons verschenen, dat God zijn Zoon, de eniggeborene, tot de wereld heeft gezonden opdat wij door hem zullen leven.
| |
10 | Hierin bestaat de liefde: niet dat wij God hebben liefgehad maar dat hij óns heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als zoenoffer voor onze zonden.
| |
11 | Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, moeten ook wij elkander liefhebben.
| |
12 | Niemand heeft ooit God aanschouwd: als wij elkander liefhebben blijft God in ons en is zijn liefde bij ons volmaakt geworden.
| |
13 | Hieraan herkennen wij dat wij in hem blijven en hij in ons: dat hij ons van zijn Geest gegeven heeft.
| |
14 | Wij, we hebben aanschouwd en betuigen dat de Vader de Zoon gezonden heeft als redder van de wereld;
| |
15 | al wie belijdt dat Jezus de Zoon van God is: God blijft in hem en hij in God.
| |
16 | Wij, we hebben leren kennen en zijn gaan geloven de liefde die God bij ons onderhoudt: God is liefde; wie blijft in de liefde, blijft in God en God blijft in hem.
| |
17 | Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, -opdat we vrijheid van spreken hebben op de dag van het oordeel- dat zoals hij is, ook wij zijn in deze wereld: er is in de liefde geen vrees;
| |
18 | nee, de volmaakte liefde drijft de vrees uit, omdat vrees verband houdt met bestraffing: wie bevreesd is, is niet volmaakt in de liefde.
| |
19 | Wij, we hebben lief omdat hij als eerste ons heeft liefgehad.
| |
20 | Als iemand zegt ‘ik heb God lief’ en zijn broeder-of-zuster haat, is hij een leugenaar; want wie zijn broeder-of-zuster die hij van zien kent niet liefheeft, kan God die hij nooit gezien heeft onmogelijk liefhebben.
| |
21 | Dus dit gebod hebben wij van hem, dat wie God liefheeft ook moet liefhebben zijn broeder-of-zuster.
| |