Instellingen

1


De oudste

aan de uitverkoren vrouwe
en aan haar kinderen,
die ik in waarheid liefheb,
en niet alleen ik
maar ook állen die
de waarheid hebben leren kennen,-

2


omwille van de waarheid

die in ons blijft en met ons
zijn zal tot in de eeuwigheid:

3


genade, ontferming, vrede

zal met ons zijn
van God de Vader
en van Jezus Christus,
de zoon van de Vader,
in waarheid en liefde.

4


Ik ben zeer verheugd geweest

dat ik er uit je kinderen
gevonden heb die wandelen
in waarheid, naar een gebod
dat wij hebben aangenomen
van de Vader.

5


En nu vraag ik jou, vrouwe,

niet als schrijf ik je
een nieuw gebod, maar
naar wat wij sinds het begin
hebben gehad:
dat wij elkaar moeten liefhebben.

6


En dit is de liefde:

dat wij wandelen
overeenkomstig zijn geboden;
dat is het gebod
zoals ge sinds het begin
hebt gehoord
dat ge daarin moet wandelen.

7


Want er zijn vele dwaallichten

uitgetrokken naar de wereld,
die de komst van Jezus Christus
in vlees-en-bloed
niet belijden;
zo een is het dwaallicht
en de antichrist.

8


Let op uzelf, dat ge niet verliest

wat wij hebben bewerkt
maar een vol loon aanneemt.

9


Al wie verder wil gaan

en niet blijft
bij het onderricht van de Gezalfde,
houdt God niet;
wie bij het onderricht blijft,
die houdt én de Vader
én de Zoon.

10


Als iemand tot u komt

en dit onderricht niet brengt,
neemt hem niet in huis
en zegt tot hem niet
‘met vreugde gegroet’;

11


want wie tot hem zegt

‘met vreugde gegroet’,
heeft gemeenschap met zijn
boze werken.

12


Hoewel ik vele dingen heb

om aan u te schrijven,
heb ik dat niet willen doen
met papier en inkt,-
maar ik hoop tot u te komen
en van mond tot mond
te spreken, en dan zal
onze vreugde volkomen zijn.

13

Jou groeten de kinderen
van je uitverkoren zuster.