De oudste aan de uitverkoren vrouwe en aan haar kinderen, die ik in waarheid liefheb, en niet alleen ik maar ook állen die de waarheid hebben leren kennen,-
omwille van de waarheid die in ons blijft en met ons zijn zal tot in de eeuwigheid:
3
genade, ontferming, vrede zal met ons zijn van God de Vader en van Jezus Christus, de zoon van de Vader, in waarheid en liefde.
4
Ik ben zeer verheugd geweest dat ik er uit je kinderen gevonden heb die wandelen in waarheid, naar een gebod dat wij hebben aangenomen van de Vader.
5
En nu vraag ik jou, vrouwe, niet als schrijf ik je een nieuw gebod, maar naar wat wij sinds het begin hebben gehad: dat wij elkaar moeten liefhebben.
6
En dit is de liefde: dat wij wandelen overeenkomstig zijn geboden; dat is het gebod zoals ge sinds het begin hebt gehoord dat ge daarin moet wandelen.
7
Want er zijn vele dwaallichten uitgetrokken naar de wereld, die de komst van Jezus Christus in vlees-en-bloed niet belijden; zo een is het dwaallicht en de antichrist.
8
Let op uzelf, dat ge niet verliest wat wij hebben bewerkt maar een vol loon aanneemt.
9
Al wie verder wil gaan en niet blijft bij het onderricht van de Gezalfde, houdt God niet; wie bij het onderricht blijft, die houdt én de Vader én de Zoon.
10
Als iemand tot u komt en dit onderricht niet brengt, neemt hem niet in huis en zegt tot hem niet ‘met vreugde gegroet’;
11
want wie tot hem zegt ‘met vreugde gegroet’, heeft gemeenschap met zijn boze werken.
12
Hoewel ik vele dingen heb om aan u te schrijven, heb ik dat niet willen doen met papier en inkt,- maar ik hoop tot u te komen en van mond tot mond te spreken, en dan zal onze vreugde volkomen zijn.
13
Jou groeten de kinderen van je uitverkoren zuster.