Instellingen

1:1


Openbaring van Jezus Christus,

die God hem gegeven heeft
om aan zijn dienaars te tonen
‘wat spoedig moet geschieden’ (Dan. 2,28),
en welke hij in tekenen bekendgemaakt heeft
door de zending van zijn engel
aan zijn dienaar Johannes,

1:2


die getuigd heeft

van het woord Gods,
en van het getuigenis van Jezus Christus:
al wat hij heeft gezien.

1:3


Zalig die voorleest en zij die

horen de woorden van de profetie
en onderhouden wat daarin geschreven is,
want het tijdstip is nabij.

1:4


Johannes aan de zeven vergaderingen in Asia:

genade zij u en vrede van hem
die is en die was en die komt,
van de zeven geesten voor zijn troon

1:5


en van Jezus Christus,

de getrouwe getuige,
de eerstgeborene van de doden,
en de vorst van de koningen der aarde.
Aan hem die ons liefheeft
en ons van onze zonden heeft verlost
door zijn bloed,

1:6


-en hij heeft ons tot een koninkrijk,

tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt-
aan hem de glorie en de kracht
tot in de eeuwen der eeuwen! Amen.

1:7


‘Zie, hij komt met de wolken’ (Dan. 7,13),

en elk oog zal hem zien,
ook diegenen die hem doorstoken hebben;
en alle stammen der aarde
zullen over hem weeklagen.
Ja, amen!

1:8


Ik ben de alfa en de omega,

zegt God de Heer,
hij die is en die was en die komt,
de albeheerser.

1:9


Ik, Johannes,

uw broeder en deelgenoot in de verdrukking,
en in het koninkrijk
en in de volharding in Jezus,
geraakte op het eiland
dat Patmos wordt genoemd,
vanwege het woord Gods
en het getuigenis van Jezus.

1:10


Ik geraakte in geestvervoering

op de dag van de Heer
en hoorde achter mij een luide stem,
als van een bazuin,

1:11


die zei:

schrijf wat je ziet in een boek
en zend het aan de zeven vergaderingen,
naar Efeze, Smyrna, Pergamum en Tyatira,
naar Sardes, Filadelfia en Laodicea!

1:12


Ik keerde mij om om de stem te zien

die met mij sprak,
en toen ik mij omkeerde
zag ik zeven gouden kandelaren,

1:13


en in het midden van de kandelaren

iemand als een mensenzoon,
bekleed met een gewaad
dat tot de voeten reikte
en met een gouden gordel
tot aan de borst omgord;

1:14


zijn hoofd en zijn haren wit als witte wol,

als sneeuw,
en zijn ogen als een vuurvlam,

1:15


en zijn voeten gelijk koperbrons

als in een oven gloeiend gemaakt,
en zijn stem als een stem van vele wateren;

1:16


in zijn rechterhand had hij zeven sterren;

uit zijn mond kwam een tweesnijdend
scherp zwaard
en zijn aanschijn schitterde als de zon
in haar kracht.

1:17


En toen ik hem zag

viel ik als dood voor zijn voeten,
maar hij legde zijn rechterhand op mij,
zeggend:
vrees niet;
ik ben de eerste en de laatste en

1:18


de levende,

en ik was dood en zie:
ik ben de levende
tot in de eeuwen der eeuwen,
en ik heb de sleutels
van de dood en van het schimmenrijk;

1:19


schrijf dus op wat je gezien hebt,

namelijk wat is
en wat na deze dingen zal geschieden;

1:20


het geheim van de zeven sterren

die jij gezien hebt in mijn rechterhand,
en de zeven gouden kandelaren, is:
de zeven sterren zijn
de engelen van de zeven vergaderingen,
en de zeven kandelaren zijn
de zeven vergaderingen zelf!

2:1


Aan de engel van de vergadering in Efeze,

schrijf:
zo zegt hij die de zeven sterren
houdt in zijn rechterhand,
die wandelt
te midden van de zeven gouden kandelaren:

2:2


ik ken je werken,

je moeite en volharding,
en dat je de kwaden niet kunt verdragen;
en je hebt degenen
die zeggen dat ze apostelen zijn
maar het niet zijn, op de proef gesteld
en je hebt hen leugenaars bevonden;

2:3


je hebt standvastigheid

en je hebt verdragen omwille van mijn naam,
en je bent het niet moe geworden;

2:4


maar ik heb tegen je,

dat je je eerste liefde hebt verlaten;

2:5


gedenk dan vanwaar je bent gevallen

en kom tot omkeer en doe je eerste werken;
zo niet, dan kom ik tot jou en zal ik
je kandelaar van haar plaats verwijderen
als je niet tot omkeer komt;

2:6


maar dit heb je vóór,

dat je de werken van de Nikolaïeten haat,
die ook ík haat;

2:7


wie een oor heeft,

hore wat de Geest tot de vergaderingen zegt;
aan de overwinnaar:
ik zal hem te eten geven
van de boom des levens,
die staat in het paradijs van God.

2:8


En aan de engel van de vergadering

in Smyrna,
schrijf:
zo zegt de eerste en de laatste,
die dood was en levend is geworden:

2:9


ik heb wéét van je verdrukking en armoede,

maar je bent rijk;
ook van de laster van hen
die zeggen dat zij Judeeërs zijn
en het niet zijn,
maar een samenkomst van de satan;

2:10


vrees niet voor wat je gaat lijden;

zie, de uiteenwerper zal sommigen van u
in de gevangenis werpen,
om u op de proef te stellen,
en ge zult een verdrukking hebben
van tien dagen;
wees getrouw tot in de dood
en ik zal je geven de kroon des levens;