Na deze dingen zag ik, en zie: in de hemel was een deur geopend! En de eerste stem, die ik als een bazuin tot mij had horen spreken, zei: klim hierheen op, en ik zal je tonen ‘wat na deze dingen moet geschieden’ (Dan. 2,29)!
Meteen geraakte ik in geestvervoering. En zie: een troon stond in de hemel, en op de troon iemand die zat.
3
En die daar zat, was van aanzien als jaspis en sardius. En een regenboog rondom de troon van aanzien als smaragd.
4
En rondom de troon vierentwintig tronen, en op de tronen vierentwintig oudsten gezeten, gekleed in witte gewaden en met gouden kronen op hun hoofden.
5
En van de troon uit gaan bliksemstralen, stemmen en donderslagen. En zeven vuurfakkels brandend voor het aanschijn van de troon,- dat zijn de zeven geesten Gods.
6
En voor het aanschijn van de troon iets als een zee van glas, gelijkend op kristal. En te midden van de troon en rondom de troon, vier levende wezens vol ogen voor en achter.
7
En het eerste levende wezen is gelijk een leeuw, en het tweede levende wezen is gelijk een jonge stier, en het derde levende wezen heeft het aanschijn als van een mens, en het vierde levende wezen is gelijk een vliegende adelaar.
8
En de vier levende wezens: ieder van hen had zes vleugels, rondom en van binnen vol met ogen. En zonder rust roepen zij dag en nacht: heilig, heilig, heilig de Heer God, de albeheerser die was en die is en die komt!
9
En telkens wanneer de levende wezens glorie en eer en dankzegging geven aan hem die op de troon zit, die leeft tot in de eeuwen der eeuwen,
10
vallen de vierentwintig oudsten neer voor het aanschijn van hem die zetelt op de troon en brengen hulde aan hem die leeft tot in de eeuwen der eeuwen, en zij werpen hun kronen neer voor het aanschijn van de troon, roepend:
11
waardig zijt gij, onze Heer en God, om te ontvangen de glorie en de eer en de kracht, want gíj hebt het al geschapen en door uw wil was het en werd het geschapen!