1 | Dan recht Jeroebaäl, dat is Gideon, zijn schouders, met heel de manschap die bij hem is, en legeren zij zich bij Een Charod,- bron van beving; het legerkamp van Midjan is geweest ten noorden van hem, vanaf de Heuvel van de Leraar in de vallei.
| |
2 | De Ene zegt tot Gideon: te talrijk voor mij is de manschap die bij je is om Midjan in hun hand te geven; anders zal Israël zich tegen mij beroemen en zeggen ‘mijn hand heeft mij redding gebracht!’-
| |
3 | nu dan, roep toch voor de oren van de manschap en zeg: wie vreest en beeft moet omkeren en wegkomen uit het bergland van de Gilead! Van de manschap keert om een tweeëntwintig duizend; tien duizendtallen zijn er overgebleven. ••
| |
4 | De Ene zegt tot Gideon: nog is de manschap te talrijk; laat ze afdalen naar het water, dan zal ik ze daar uitzuiveren voor je; geschieden zal het, van wie ik tot jou zal zeggen ‘deze gaat met jou mee’, die gáát met je mee, en elke van wie ik tot je zeg ‘deze gaat niet met jou mee’, die zal niet gaan!
| |
5 | Dan laat hij de manschap afdalen naar het water; •• en de Ene zegt tot Gideon: al wie met zijn tong uit het water likt zoals de hond likt, die moet je apart zetten, én al wie zich kromt om op zijn knieën te drinken!
| |
6 | Dan wordt het getal van wie het oplikken met hun hand naar hun mond driehonderd man; en heel de rest van de manschap, zij hebben zich gekromd om op hun knieën water te drinken. ••
| |
7 | De Ene zegt tot Gideon: met de driehonderd van het manvolk die het hebben opgelikt zal ik u redden, geven zal ik Midjan in jouw hand; heel (de rest van) de manschap, zij kunnen gaan, per man naar zijn oord!
| |
8 | Ze nemen de proviand van de manschap ter hand en hun ramshoorns,- nadat hij alleman van Israël heeft heengezonden per man naar zijn tent en de driehonderd man heeft vastgehouden; het legerkamp van Midjan is beneden hem, in de vallei, geweest. •
| |
9 | En in die nacht geschiedt het dat de Ene tot hem zegt: sta op, daal af in het legerkamp, want ik heb hem in jouw hand gegeven;
| |
10 | en als je bevreesd bent om af te dalen, daal jij dan met je hulpjongen Poera af in het legerkamp;
| |
11 | heb je gehoord wat ze bespreken dan worden daarna je handen zo sterk dat je zult afdalen in het legerkamp! Hij daalt met zijn hulpjongen Poera af naar de rand van de vijftigtallen in het legerkamp.
| |
12 | Midjan, Amalek en alle zonen van het oosten zijn neergestreken in de vallei, als sprinkhanen zo talrijk,- voor hun kamelen is er geen tellen aan, als het zand op de lip van de zee zo talrijk!
| |
13 | Gideon komt aan en ziedaar, een man die aan zijn makker een droom vertelt; hij zegt: ziedaar, ik heb een droom gedroomd en ziedaar, een rond gerstebrood rolt het legerkamp van Midjan in, komt aan bij de tent, slaat tegen hem aan, valt, rolt hem ondersteboven, en gevallen is de tent!
| |
14 | Zijn makker antwoordt en zegt: dit is niets anders dan het zwaard van Gideon, zoon van Joasj, dé man van Israël; God heeft Midjan en heel het legerkamp hem in de hand gegeven! •
| |
15 | En het geschiedt, zodra Gideon het verhaal van de droom en zijn verklaring hoort werpt hij zich neer; hij keert terug naar het legerkamp van Israël en zegt: staat op!, want de Ene heeft het legerkamp van Midjan u in de hand gegeven!
| |
16 | Hij deelt de driehonderd man in drie kopgroepen; hij geeft hun allen ramshoorns in de hand en lege kruiken, met fakkels onder in de kruiken.
| |
17 | Hij zegt tot hen: ziet aan wat ik doe en doet evenzo; ziehier, ben ik gekomen in de rand van het legerkamp, dan zal gelden: zoals ik doe, zo doet gij!-
| |
18 | heb ik een stoot gegeven op de ramshoorn, ikzelf en allen die bij mij zijn,- dan zult ook gij stoten geven op de ramshoorns rondom heel het legerkamp, en zeggen ‘Voor de Ene en voor Gideon!’ •
| |
19 | Gideon komt met de honderd man die bij hem is aan in de rand van het legerkamp, in de kop van de middelste nachtwake, juist als ze de wachters hebben doen opstaan in hun opstelling; dan geven ze stoten op de ramshoorns en slaan ze de kruiken die ze in hun hand hebben stuk.
| |
20 | Ook de drie kopgroepen geven stoten op de ramshoorns en breken de kruiken, houden met hun linkerhand de fakkels vast en met hun rechterhand de ramshoorns om stoten te geven; en ze roepen ‘te zwaard, voor de Ene en voor Gideon!’
| |
21 | Zij blijven per man op zijn plek staan rondom het legerkamp,- en heel het legerkamp begint te rennen, onder schetterend alarm op de vlucht.
| |
22 | Terwijl de driehonderd blijven stoten op de ramshoorns,- richt de Ene allemans zwaard in heel het legerkamp tegen zijn naaste; het legerkamp vlucht tot bij Bet Sjita, op Tserera aan, tot aan de oever van Aveel Mechola, bij Tabat.
| |