Instellingen

5


De Filistijnen

zijn intussen verzameld
   om oorlog te voeren met Israël:

drieduizend wagens
   en zes duizendtallen paarden,

en een manschap
als het zand op de lip van de zee, zo veel;
zij klimmen op en legeren zich bij Michmas,
oostelijk van Bet Aven.

6


Het manvolk van Israël,-
   als zij hebben ingezien
   dat ze in het nauw zitten,

omdat die (andere) manschap
   is nadergetreden,

verschuilen ze zich, de manschap,
in de spelonken, de doornstruiken, de rotsen,
de grafkelders en de putten;

7


ook zijn er Hebreeërs,- overstekers,

de Jordaan overgestoken
naar het land van Gad en Gilead,-
terwijl Saul nog in de Gilgal is
en ze achter hem hebben gebeefd,
   heel de manschap.

8


Hij wacht een zevental dagen

op de samenkomst met Samuël,
maar Samuël is niet aangekomen
   in de Gilgal;

dan valt de manschap uiteen,
   bij hem vandaan.

9


Saul zegt: treedt tot mij aan

met de opgangsgave en de vredesgaven!,
en hij laat de opgangsgave opgaan.

10


En het geschiedt

met dat hij voleindigd heeft de opgangsgave
   te laten opgaan,

zie, daar komt Samuël aan;
Saul trekt uit hem tegemoet
   om hem te zegenen.

11


Samuël zegt: wat heb je gedaan?

Saul zegt:
omdat ik moest aanzien
   dat de manschap uiteenviel
   bij mij vandaan,

en jij niet aankwam voor de samenkomst
   van de feestdagen,

terwijl de Filistijnen
   zich hadden verzameld in Michmas,

12


zei ik:

nú zullen de Filistijnen afdalen naar mij
   in de Gilgal

zonder dat ik het aanschijn van de Ene
   heb verzacht!-

en ik maakte mij sterk
en liet de opgangsgave opgaan!
••

13


Dan zegt Samuël tot Saul:
   je bent een socheel –sukkel– geweest!-

hád je bewaard
het gebod
van de Ene je God, dat hij je heeft geboden,
dan had nú
de Ene je koningschap over Israël bevestigd
   tot in eeuwigheid!-

14


maar nu houdt jouw koningschap geen stand;

zoeken zal de Ene zich
   een man naar zijn hart

en hem zal hij ontbieden
   als leidsman over zijn gemeente,-

omdat je niet hebt bewaard
wat de Ene je heeft geboden!