De Filistijnen zijn intussen verzameld om oorlog te voeren met Israël: drieduizend wagens en zes duizendtallen paarden, en een manschap als het zand op de lip van de zee, zo veel; zij klimmen op en legeren zich bij Michmas, oostelijk van Bet Aven.
Het manvolk van Israël,- als zij hebben ingezien dat ze in het nauw zitten, omdat die (andere) manschap is nadergetreden, verschuilen ze zich, de manschap, in de spelonken, de doornstruiken, de rotsen, de grafkelders en de putten;
7
ook zijn er Hebreeërs,- overstekers, de Jordaan overgestoken naar het land van Gad en Gilead,- terwijl Saul nog in de Gilgal is en ze achter hem hebben gebeefd, heel de manschap.
8
Hij wacht een zevental dagen op de samenkomst met Samuël, maar Samuël is niet aangekomen in de Gilgal; dan valt de manschap uiteen, bij hem vandaan.
9
Saul zegt: treedt tot mij aan met de opgangsgave en de vredesgaven!, en hij laat de opgangsgave opgaan.
10
En het geschiedt met dat hij voleindigd heeft de opgangsgave te laten opgaan, zie, daar komt Samuël aan; Saul trekt uit hem tegemoet om hem te zegenen.
11
Samuël zegt: wat heb je gedaan? Saul zegt: omdat ik moest aanzien dat de manschap uiteenviel bij mij vandaan, en jij niet aankwam voor de samenkomst van de feestdagen, terwijl de Filistijnen zich hadden verzameld in Michmas,
12
zei ik: nú zullen de Filistijnen afdalen naar mij in de Gilgal zonder dat ik het aanschijn van de Ene heb verzacht!- en ik maakte mij sterk en liet de opgangsgave opgaan! ••
13
Dan zegt Samuël tot Saul: je bent een socheel –sukkel– geweest!- hád je bewaard het gebod van de Ene je God, dat hij je heeft geboden, dan had nú de Ene je koningschap over Israël bevestigd tot in eeuwigheid!-
14
maar nu houdt jouw koningschap geen stand; zoeken zal de Ene zich een man naar zijn hart en hem zal hij ontbieden als leidsman over zijn gemeente,- omdat je niet hebt bewaard wat de Ene je heeft geboden! •