1 | Het geschiedt op die dag: Sauls zoon Jonatan zegt tot de jongen die zijn spullen draagt: ga mee, laten we oversteken naar de wachtpost van de Filistijnen daarginds aan de overkant! Aan zijn vader heeft hij dat niet gemeld.
| |
2 | Saul zit aan de rand van Gibea onder de granaatappelboom op de dorsvloer; de manschap die met hem is telt zo’n zeshonderd man.
| |
3 | Achia, zoon van Achitoev, broer van Ichavod de zoon van Pinchas de zoon van Eli de priester van de Ene in Sjilo, draagt een efod mee, ook de manschap weet niet dat Jonatan is weggegaan.
| |
4 | Tussen de bergoversteken die Jonatan heeft opgezocht om over te steken naar de wachtpost van de Filistijnen is een tandvormige rots aan de overkant van hier uit en een tandvormige rots aan de overkant van daar uit; de naam van de ene is Botseets en de naam van de andere is Senee.
| |
5 | De ene tand is een zuil, noordelijk tegenover Michmas,- de andere staat zuidelijk tegenover Geva. ••
| |
6 | Jehonatan zegt tot de jongen die zijn spullen draagt: ga mee, laten we oversteken naar de wachtpost van deze voorhuidjes, misschien zal de Ene iets voor ons doen,- want voor de Ene is er geen belemmering om te redden, door veel of door weinig!
| |
7 | De drager van zijn spullen zegt tot hem: doe alles waartoe je hart zich neigt; zie, ik ben met je, ik volg jouw hart! ••
| |
8 | Jehonatan zegt: zie, wij steken nu over naar die mannen,- en we onthullen ons aan hen;
| |
9 | als het zo is dat ze tot ons zeggen: sta stil totdat we jullie bereikt hebben!- dan zullen we blijven staan op onze plek beneden en niet naar hen opklimmen;
| |
10 | maar als het zo gaat dat ze zeggen: klimt op, naar ons hierboven!, dan zullen we opklimmen, want dan heeft de Ene hen in onze hand gegeven; en dit zal ons het teken zijn!
| |
11 | Dan onthullen zij tweeën zich aan de wachtpost van de Filistijnen; de Filistijnen zeggen: ziedaar!, Ivriem –overstekers– die uittijgen uit de holen waarin ze zich verscholen hadden!
| |
12 | De mannen van de wachtpost antwoorden Jonatan en de drager van zijn spullen en zeggen: klimt naar ons op, dan laten we jullie een woordje wéten!- • en Jonatan zegt tot de drager van zijn spullen: klim op, achter mij aan, want de Ene heeft hen in Israëls hand gegeven!
| |
13 | Dan klimt Jonatan op zijn handen en voeten omhoog met de drager van zijn spullen achter zich aan; bij de verschijning van Jonatan vallen ze neer, en de drager van zijn spullen achter hem aan geeft de doodsteek.
| |
14 | Zo komt de eerste slag tot stand die Jonatan, met de drager van zijn spullen, heeft geslagen: zo’n twintig man,- op ongeveer een halve vore van een ploegveld.
| |
15 | En er ontstaat een beven in het legerkamp, op het veld en in heel de manschap,- de wachtpost en de verderfploeg hebben gebeefd, ook zij; ook de aarde siddert, het wordt tot een godsgrote beving.
| |
16 | Dan zien de spieders die Saul heeft in Gibea in Benjamin: ziedaar, die wankelende menigte die her en der gaat! •
| |
17 | Dan zegt Saul tot de manschap die bij hem is: monstert toch en ziet wie bij ons is weggegaan!- en zij monsteren en ziedaar, weg zijn Jonatan en de drager van zijn spullen.
| |
18 | Saul zegt tot Achia: treedt aan met de ark van God!- want geweest is de ark van God te dien dage bij de zonen Israël.
| |
19 | Maar het geschiedt voordat Saul tot de priester heeft kunnen spreken dat het rumoer in het legerkamp van de Filistijnen maar gaat en doorgaat en méér wordt; • en Saul zegt tot de priester: laat je hand maar zakken!
| |
20 | Bijeengeschreeuwd worden Saul en heel de manschap die bij hem is en ze komen aan bij de plaats van de strijd; en ziedaar, geweest is elks zwaard tegen zijn metgezel,- een zeer grote verwarring.
| |
21 | En de Hebreeërs,- overstekers, die gister en eergister nog voor de Filistijnen waren, met wie zij waren opgetrokken in het legerkamp rondom,- ook zij wilden nu bij Israël zijn dat bij Saul en Jonatan was.
| |
22 | En als alleman van Israël die zich schuilhouden in het bergland van Efraïm, hebben gehoord dat de Filistijnen zijn gevlucht,- sluiten ook zij zich aan, hen achterna in de strijd.
| |
23 | Zo redt de Ene op die dag Israël; het gevecht is overgestoken tot in Bet Aven.
| |