1 | Samuël zegt tot Saul: mij heeft de Ene gezonden om jou te zalven tot koning over zijn gemeente, over Israël; nu dan, hoor naar de stem met de uitspraken van de Ene!- ••
| |
2 | zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde: vergelden zal ik wat Amalek Israël heeft gedaan,- toen het hem in de weg trad bij zijn opklimmen uit Egypte;
| |
3 | nu dan, ga heen en versla Amalek, en doe al wat van hem is in de ban, en spaar hem niet; doden moet je van man tot vrouw, van kleuter tot zuigeling, van os tot schaap, en van kameel tot ezel! ••
| |
4 | Nadat Saul de manschap dit heeft laten horen, monstert hij hen bij Telaïem: tweehonderdduizend man voetvolk, tien duizendtallen van het manvolk van Juda.
| |
5 | Saul komt aan bij dé stad van Amalek,- en legt zich in hinderlaag in het beekdal.
| |
6 | Tot de Keniet zegt Saul: gaat heen, wijkt uit en daalt af van tussen de Amalekiet, anders zal ik je samen met hem moeten verzamelen,- ook al heb jij vriendschap bewezen aan alle zonen van Israël toen zij opklommen uit Egypte! En de Keniet verwijdert zich van tussen Amalek.
| |
7 | Dan slaat Saul op Amalek in,- van Chavila tot waar je komt in Sjoer dat in het zicht van Egypte ligt.
| |
8 | Hij grijpt Agag, Amaleks koning, levend; heel die gemeente doet hij in de ban met de bek van het zwaard.
| |
9 | Maar Saul spaart, met de manschap, Agag, en het beste van het wolvee en het rundvee,- het naast-beste, de lammetjes en al het goede en ze hebben hen niet in de ban willen doen; alleen alles wat veracht werd en verworpen, dat hebben ze in de ban gedaan. •
| |
10 | Dan geschiedt het spreken van de Ene tot Samuël; het zegt:
| |
11 | ik heb berouw gekregen dat ik Saul gekroond heb tot koning, want hij is omgekeerd van achter mij: mijn uitspraken doet hij niet gestand! Dat schrijnt bij Samuël en hij schreeuwt het uit tot de Ene, heel de nacht.
| |
12 | In de ochtend recht Samuël zijn schouders,- Saul tegemoet; gemeld wordt aan Samuël en gezegd: Saul is bij de Karmel aangekomen, en zie, hij posteert een gedenkteken! Dan draait hij om, steekt hij over en daalt hij af naar de Gilgal.
| |
13 | Samuël komt aan bij Saul; Saul zegt tot hem: gezegend jij door de Ene!- ik heb het spreken van de Ene gestand gedaan!
| |
14 | Maar Samuël zegt: en wat moet dan dit stemgeluid van wolvee voor mijn oren?- en het stemgeluid van rundvee dat ik hoor?
| |
15 | Saul zegt: uit Amalek hebben ze die laten meekomen: de manschap heeft ze gespaard als het beste van het wolvee en het rundvee ten einde dat te offeren aan de Ene, je God; de rest hebben we in de ban gedaan! ••
| |
16 | Samuël zegt tot Saul: láát toch!, ik zal je melden wat de Ene vannacht tot mij heeft gesproken! Hij zegt tot hem: spreek! ••
| |
17 | Samuël zegt: is het niet zo,- al ben je klein in eigen ogen, toch ben jij hoofd van de stammen van Israël,- en de Ene heeft je gezalfd tot koning over Israël;
| |
18 | en de Ene zond je op weg,- en zei: ga, en doe in de ban wie zonde begaan: Amalek, en voer oorlog met hen totdat het uit is met hen!-
| |
19 | waarom heb je niet gehoord naar de stem van de Ene?- je bent op het roofgoed aangevallen en hebt gedaan wat kwaad is in de ogen van de Ene! ••
| |
20 | Saul zegt tot Samuël: ik heb wél gehoord naar de stem van de Ene en ben de weg gegaan waarop de Ene mij heeft gezonden; en ik heb mee doen komen: Agag, koning van Amalek, en Amalek zelf heb ik gebannen!-
| |
21 | de manschap nam uit het roofgoed wolvee en rundvee mee als eerstelingsgave van het gebannene,- om te offeren aan de Ene, je God, in de Gilgal!
| |
22 | Dan zegt Samuël: heeft de Ene evenveel behagen in opgangsgaven en slachtoffers als in het horen naar de stem van de Ene?- zie, horen is beter dan een offerande, aandacht beter dan het vet van rammen;
| |
23 | want de zonde van waarzeggerij is rebellie en het euvel van terafiem is tegenstreven; omdat je het spreken van de Ene hebt verworpen verwerpt hij jou als koning! ••
| |
24 | Dan zegt Saul tot Samuël: gezondigd heb ik!, want overschreden heb ik de mond van de Ene en jouw uitspraken; want ik vreesde de manschap en hoorde naar hun stem!-
| |
25 | maar nu, draag toch mijn zonde weg,- en keer met mij om, dat ik mij kan buigen voor de Ene!
| |
26 | Maar Samuël zegt tot Saul: ik zal niet met jou omkeren,- want verworpen heb jij het spreken van de Ene en verwerpen zal jou de Ene om koning te wezen over Israël! ••
| |
27 | Dan draait Samuël zich om om te gaan; maar hij grijpt de ‘vleugel’ van zijn overkleed vast en die scheurt af.
| |
28 | Dan zegt Samuël tot hem: afgescheurd heeft de Ene van jou Israëls koningschap, heden; geven zal hij het aan je metgezel die beter is dan jij;
| |
29 | nee, hij die Israëls glans is liegt niet en krijgt geen berouw; want hij is geen mens, die berouw krijgt!
| |
30 | Dan zegt hij: gezondigd heb ik,- maar nu: bewijs mij toch eer tegenover de oudsten van mijn manschap en tegenover Israël; keer dan met mij om: ik zal mij buigen voor de Ene, je God!
| |