Instellingen

1


Samuël zegt tot Saul:

mij heeft de Ene gezonden
   om jou te zalven tot koning

over zijn gemeente, over Israël;
nu dan, hoor
naar de stem met de uitspraken van de Ene!-
••

2


zó heeft gezegd de Ene, de Omschaarde:

vergelden zal ik
wat Amalek Israël heeft gedaan,-
toen het hem in de weg trad
bij zijn opklimmen uit Egypte;

3


nu dan, ga heen en versla Amalek,

en doe al wat van hem is in de ban,
en spaar hem niet;
doden moet je
van man tot vrouw,
van kleuter tot zuigeling,
van os tot schaap,
en van kameel tot ezel!
••

4


Nadat Saul de manschap
   dit heeft laten horen,

monstert hij hen bij Telaïem:
tweehonderdduizend man voetvolk,
tien duizendtallen van het manvolk van Juda.

5


Saul komt aan bij dé stad van Amalek,-

en legt zich in hinderlaag in het beekdal.

6


Tot de Keniet zegt Saul:

gaat heen, wijkt uit en daalt af
   van tussen de Amalekiet,

anders zal ik je samen met hem
   moeten verzamelen,-

ook al heb jij vriendschap bewezen
   aan alle zonen van Israël

toen zij opklommen uit Egypte!
En de Keniet verwijdert zich
   van tussen Amalek.

7


Dan slaat Saul op Amalek in,-

van Chavila tot waar je komt in Sjoer
dat in het zicht van Egypte ligt.

8


Hij grijpt Agag, Amaleks koning, levend;

heel die gemeente doet hij in de ban
   met de bek van het zwaard.

9


Maar Saul spaart, met de manschap, Agag,

en het beste van het wolvee en het rundvee,-
   het naast-beste, de lammetjes en
   al het goede

en ze hebben hen niet in de ban willen doen;
alleen alles wat veracht werd en verworpen,
   dat hebben ze in de ban gedaan.

10


Dan geschiedt het spreken van de Ene

tot Samuël; het zegt:

11


ik heb berouw gekregen

dat ik Saul gekroond heb tot koning,
want hij is omgekeerd van achter mij:
mijn uitspraken doet hij niet gestand!
Dat schrijnt bij Samuël
en hij schreeuwt het uit tot de Ene,
   heel de nacht.

12


In de ochtend recht Samuël zijn schouders,-

Saul tegemoet;
gemeld wordt aan Samuël en gezegd:
Saul is bij de Karmel aangekomen,
en zie, hij posteert een gedenkteken!
Dan draait hij om, steekt hij over
en daalt hij af naar de Gilgal.

13


Samuël komt aan bij Saul;

Saul zegt tot hem: gezegend jij door de Ene!-
ik heb het spreken van de Ene
   gestand gedaan!

14


Maar Samuël zegt:

en wat moet dan dit stemgeluid van wolvee
   voor mijn oren?-

en het stemgeluid van rundvee
dat ik hoor?

15


Saul zegt:
   uit Amalek hebben ze die laten meekomen:

de manschap heeft ze gespaard
als het beste van het wolvee en het rundvee
ten einde dat te offeren aan de Ene, je God;
de rest hebben we in de ban gedaan!
••

16


Samuël zegt tot Saul:

láát toch!, ik zal je melden
wat de Ene vannacht tot mij heeft gesproken!
Hij zegt tot hem: spreek!
••

17


Samuël zegt:

is het niet zo,-
al ben je klein in eigen ogen,
toch ben jij hoofd
   van de stammen van Israël,-

en de Ene heeft je gezalfd
   tot koning over Israël;

18


en de Ene zond je op weg,-

en zei: ga, en doe in de ban
wie zonde begaan: Amalek,
en voer oorlog met hen
totdat het uit is met hen!-

19


waarom heb je niet gehoord
   naar de stem van de Ene?-

je bent op het roofgoed aangevallen
en hebt gedaan wat kwaad is
   in de ogen van de Ene!

••

20


Saul zegt tot Samuël:

ik heb wél gehoord naar de stem van de Ene
en ben de weg gegaan
waarop de Ene mij heeft gezonden;
en ik heb mee doen komen:
Agag, koning van Amalek,
en Amalek zelf heb ik gebannen!-

21


de manschap nam uit het roofgoed
   wolvee en rundvee mee
   als eerstelingsgave van het gebannene,-

om te offeren aan de Ene, je God,
   in de Gilgal!

22


Dan zegt Samuël:

heeft de Ene evenveel behagen
   in opgangsgaven en slachtoffers

als in het horen naar de stem van de Ene?-
zie, horen is beter dan een offerande,
aandacht beter dan het vet van rammen;

23


want de zonde van waarzeggerij is rebellie

en het euvel van terafiem is tegenstreven;
omdat je
het spreken van de Ene hebt verworpen
verwerpt hij jou als koning!
••

24


Dan zegt Saul tot Samuël: gezondigd heb ik!,

want overschreden heb ik
   de mond van de Ene
   en jouw uitspraken;

want ik vreesde de manschap
en hoorde naar hun stem!-

25


maar nu,

draag toch mijn zonde weg,-
en keer met mij om,
dat ik mij kan buigen voor de Ene!

26


Maar Samuël zegt tot Saul:

ik zal niet met jou omkeren,-
want verworpen heb jij
   het spreken van de Ene

en verwerpen zal jou de Ene
om koning te wezen over Israël!
••

27


Dan draait Samuël zich om om te gaan;

maar hij grijpt de ‘vleugel’
   van zijn overkleed vast
   en die scheurt af.

28


Dan zegt Samuël tot hem:

afgescheurd heeft de Ene van jou
   Israëls koningschap, heden;

geven zal hij het
aan je metgezel die beter is dan jij;

29


nee, hij die Israëls glans is

liegt niet en krijgt geen berouw;
want hij is geen mens, die berouw krijgt!

30


Dan zegt hij: gezondigd heb ik,-

maar nu:
bewijs mij toch eer
   tegenover de oudsten van mijn manschap
   en tegenover Israël;

keer dan met mij om:
ik zal mij buigen voor de Ene, je God!