Instellingen

1


David maakt zich uit de voeten

uit Najot bij Rama;
hij komt aan
en zegt voor het aanschijn van Jehonatan:
wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad,
   wat mijn zonde
   voor het aanschijn van je vader

dat hij mijn ziel zoekt?

2


Maar hij zegt tot hem: dat zij verre,
   je wordt niet gedood!-

zie, mijn vader voert geen groot woord uit
of een klein woord
zonder het aan mijn oor te onthullen;
waarom zou mijn vader dan dit woord
   voor mij verbergen?- echt niet!

3


Maar David bezweert nog eens

en zegt: hij wéét en wéét, je vader,
dat ik genade heb gevonden in je ogen,
en zegt ‘dit moet Jehonatan niet weten,
   anders wordt hij maar verdrietig!’-

nee: bij het leven van de Ene
   en het leven van je ziel:

er is maar een schrede tussen mij en de dood!

4


Dan zegt Jehonatan tot David:

wát je ziel ook zegt, ik zal het voor je doen!