Instellingen

1


Joab, zoon van Tseroeja, weet,-

dat het hart van de koning
bij Absalom is.

2


Joab zendt bericht naar Tekoa

en haalt een wijze vrouw daarvandaan;
hij zegt tot haar:
   doe toch alsof je in de rouw bent,

kleed je toch in gewaden van rouw
en zalf je niet met olie:
wezen moet je
als een vrouw
die al vele dagen
in de rouw is over een dode!-

3


komen moet je bij de koning

en tot hem spreken
   overeenkomstig dít woord!-

en Joab legt haar de woorden in de mond.

4


De vrouw uit Tekoa
   komt binnen bij de koning,

valt op haar neusgaten ter aarde
   en brengt hulde;

dan zegt ze: red mij, o koning!
••

5


De koning zegt tot haar: wat heb je?,

en zij zegt: rouw!,
   een vrouw die weduwe is ben ik,
   mijn man is gestorven!-

6


je dienstmaagd had twee zonen;

die twee vliegen op het veld
   elkaar in de haren

en er is niemand om tussen hen
   als redder op te treden;

ze slaan elkaar, de een de ander,
   en hij doodt hem;

7


en zie, heel de familie is opgestaan
   tegen je dienstmaagd:
   ze zeggen: geeft hem over
   die zijn broer doodsloeg;

dan doden wij hem,
   om de ziel van zijn broer
   die hij heeft omgebracht;

verdelgen zullen wij ook de erfgenaam!-
uitdoven zullen ze
het gloeiende kooltje dat mij is overgebleven
als ik voor mijn man
   geen naam en overblijfsel neer kan zetten
   op het aanschijn van de –rode– grond!

8


De koning zegt tot de vrouw:

ga heen naar je huis,-
ikzelf zal over jou gebieden!

9


Maar de vrouw uit Tekoa
   zegt tot de koning:

op mij,
mijn heer de koning, komt het onrecht neer,
   en op het huis van mijn vader;

de koning zit onschuldig op zijn troon!
••

10


Dan zegt de koning:
   wie een woord tegen jou heeft,
   laat hem komen tot mij

en hij zal niet doorgaan
   en je nog eens aanraken!

11


Zij zegt: gedenk toch, o koning,
   de Ene, je God,-

opdat de losser van het bloed niet te veel
zal verderven
en hij mijn zoon niet zal verdelgen!
Hij zegt: bij het leven van de Ene,
als er ook maar een haar van je zoon
   ter aarde valt!

12


Dan zegt de vrouw:

moge je dienstmaagd
   toch nog een uitspraak spreken
   tot mijn heer de koning!,

en hij zegt: spreek!
••

13


De vrouw zegt:

waarom heb jij dan
   iets dergelijks beraamd over
   de gemeente van God?-

vanaf dat de koning
   dit spreken heeft gesproken
   is hij als een schuldige,

doordat de koning hem
   die hij heeft verstoten niet laat terugkeren!-

14


want wij sterven de dood

en zijn als waterstromen die,
   ter aarde uitgegoten,
   niet meer worden verzameld;

maar zolang God een ziel niet wegdraagt
beraamt en beraamt hij
hoe een verstotene
niet van hem weggestoten blijft!-

15


en nu waarom ik ben gekomen
   om tot mijn heer de koning
   dit spreken uit te spreken:

omdat ze mij bevreesd gemaakt hebben,
   de gemeente!-

dus zei je slavin:
   laat ik toch spreken tot de koning!,

misschien zal de koning doen
   wat zijn dienstmaagd heeft gesproken!,

16


want de koning zal horen

en zijn dienstmaagd redden
   uit de handpalm van het manvolk,-

dat erop uit is mij en mijn zoon
   tezamen te verdelgen

uit het erfdeel van God!-

17


en nu zegt je slavin:

moge toch het spreken van de koning
   tot geruststelling wezen!,

want als de engel van God,
zo is mijn heer de koning in het horen van
   het goede en het kwade!-

de Ene, je God, moge met je zijn!

18


De koning antwoordt

en zegt tot de vrouw:
verberg toch niet voor mij het spreken
dat ik je nu vraag!,
en de vrouw zegt:
laat mijn heer de koning toch spreken!

19


De koning zegt:

is de hand van Joab bij je in dit alles?-
en de vrouw antwoordt en zegt:
bij het leven van je ziel,
   mijn heer de koning,

als er iemand is
   om naar rechts of links uit te wijken

weg van al wat mijn heer de koning
   heeft gesproken!-

ja, je dienaar Joab, hij heeft mij geboden
en hij
heeft je dienstmaagd in de mond gelegd
al deze uitspraken!-

20


om het aanschijn van het spreken
   om te draaien

heeft je dienaar Joab dit spreken gedaan;
mijn heer is wijs
als de wijsheid van de engel van God
en weet al wat er op de aarde is!
••

21


Dan zegt de koning tot Joab:

zie toch, doen zal ik dit spreken;
ga heen en laat de jongen,
   laat Absalom terugkeren!

22


Joab valt op zijn aanschijn ter aarde,
   onderwerpt zich
   en zegent de koning.

Dan zegt Joab:
heden weet je dienaar
   dat ik genade heb gevonden
   in je ogen, mijn heer de koning!,

nu de koning
   het spreken van zijn dienaar wil doen!

23


Joab staat op en gaat naar Gesjoer;

dan komt hij met Absalom aan
   in Jeruzalem.

24


Maar de koning zegt:
   hij moet omdraaien naar zijn
   eigen huis,-

mijn aanschijn zal hij niet meer zien!
Dan draait Absalom om naar zijn eigen huis,-
hij heeft het aanschijn van de koning
   niet gezien.

••

25


Als Absalom

is in heel Israël geen man zo mooi geweest,-
   zeer te prijzen;

van de holte van zijn voet tot op zijn kruin
is er aan hem geen gebrek geweest.

26


Als zijn hoofdhaar werd geschoren,-

en het geschiedde
na verloop van dagen-op-dagen
dat hij het liet scheren,
want het werd hem te zwaar
   en dus liet hij het scheren,-

dan woog het haar van zijn hoofd
tweehonderd sjekels
   volgens de ijksteen van de koning.

27


Geboren worden aan Absalom drie zonen

en één dochter; haar naam is Tamar;
zij werd
een vrouw die mooi was om te zien.

28


Absalom zit aan dagen al twee jaren
   in Jeruzalem,-

maar heeft het aanschijn van de koning
   nog niet mogen zien.

29


Dan zendt Absalom bericht naar Joab

om hém naar de koning te zenden,
maar hij heeft er niet in bewilligd
   naar hem toe te komen;

hij zendt nogmaals bericht,
   een tweede keer,

maar hij heeft er niet in bewilligd
   om te komen.

30


Dan zegt hij tot zijn dienaren:

ziet, het stuk grond van Joab
   ligt onder handbereik van het mijne,
   en hij heeft daar
   harige gerstehalmen op staan:

gaat heen en steekt het aan met het vuur!
En de dienaren van Absalom
   steken het stuk grond aan
   met het vuur.