1 | Joab, zoon van Tseroeja, weet,- dat het hart van de koning bij Absalom is.
| |
2 | Joab zendt bericht naar Tekoa en haalt een wijze vrouw daarvandaan; hij zegt tot haar: doe toch alsof je in de rouw bent, kleed je toch in gewaden van rouw en zalf je niet met olie: wezen moet je als een vrouw die al vele dagen in de rouw is over een dode!-
| |
3 | komen moet je bij de koning en tot hem spreken overeenkomstig dít woord!- en Joab legt haar de woorden in de mond.
| |
4 | De vrouw uit Tekoa komt binnen bij de koning, valt op haar neusgaten ter aarde en brengt hulde; dan zegt ze: red mij, o koning! ••
| |
5 | De koning zegt tot haar: wat heb je?, en zij zegt: rouw!, een vrouw die weduwe is ben ik, mijn man is gestorven!-
| |
6 | je dienstmaagd had twee zonen; die twee vliegen op het veld elkaar in de haren en er is niemand om tussen hen als redder op te treden; ze slaan elkaar, de een de ander, en hij doodt hem;
| |
7 | en zie, heel de familie is opgestaan tegen je dienstmaagd: ze zeggen: geeft hem over die zijn broer doodsloeg; dan doden wij hem, om de ziel van zijn broer die hij heeft omgebracht; verdelgen zullen wij ook de erfgenaam!- uitdoven zullen ze het gloeiende kooltje dat mij is overgebleven als ik voor mijn man geen naam en overblijfsel neer kan zetten op het aanschijn van de –rode– grond! •
| |
8 | De koning zegt tot de vrouw: ga heen naar je huis,- ikzelf zal over jou gebieden!
| |
9 | Maar de vrouw uit Tekoa zegt tot de koning: op mij, mijn heer de koning, komt het onrecht neer, en op het huis van mijn vader; de koning zit onschuldig op zijn troon! ••
| |
10 | Dan zegt de koning: wie een woord tegen jou heeft, laat hem komen tot mij en hij zal niet doorgaan en je nog eens aanraken!
| |
11 | Zij zegt: gedenk toch, o koning, de Ene, je God,- opdat de losser van het bloed niet te veel zal verderven en hij mijn zoon niet zal verdelgen! Hij zegt: bij het leven van de Ene, als er ook maar een haar van je zoon ter aarde valt!
| |
12 | Dan zegt de vrouw: moge je dienstmaagd toch nog een uitspraak spreken tot mijn heer de koning!, en hij zegt: spreek! ••
| |
13 | De vrouw zegt: waarom heb jij dan iets dergelijks beraamd over de gemeente van God?- vanaf dat de koning dit spreken heeft gesproken is hij als een schuldige, doordat de koning hem die hij heeft verstoten niet laat terugkeren!-
| |
14 | want wij sterven de dood en zijn als waterstromen die, ter aarde uitgegoten, niet meer worden verzameld; maar zolang God een ziel niet wegdraagt beraamt en beraamt hij hoe een verstotene niet van hem weggestoten blijft!-
| |
15 | en nu waarom ik ben gekomen om tot mijn heer de koning dit spreken uit te spreken: omdat ze mij bevreesd gemaakt hebben, de gemeente!- dus zei je slavin: laat ik toch spreken tot de koning!, misschien zal de koning doen wat zijn dienstmaagd heeft gesproken!,
| |
16 | want de koning zal horen en zijn dienstmaagd redden uit de handpalm van het manvolk,- dat erop uit is mij en mijn zoon tezamen te verdelgen uit het erfdeel van God!-
| |
17 | en nu zegt je slavin: moge toch het spreken van de koning tot geruststelling wezen!, want als de engel van God, zo is mijn heer de koning in het horen van het goede en het kwade!- de Ene, je God, moge met je zijn! •
| |
18 | De koning antwoordt en zegt tot de vrouw: verberg toch niet voor mij het spreken dat ik je nu vraag!, en de vrouw zegt: laat mijn heer de koning toch spreken!
| |
19 | De koning zegt: is de hand van Joab bij je in dit alles?- en de vrouw antwoordt en zegt: bij het leven van je ziel, mijn heer de koning, als er iemand is om naar rechts of links uit te wijken weg van al wat mijn heer de koning heeft gesproken!- ja, je dienaar Joab, hij heeft mij geboden en hij heeft je dienstmaagd in de mond gelegd al deze uitspraken!-
| |
20 | om het aanschijn van het spreken om te draaien heeft je dienaar Joab dit spreken gedaan; mijn heer is wijs als de wijsheid van de engel van God en weet al wat er op de aarde is! ••
| |
21 | Dan zegt de koning tot Joab: zie toch, doen zal ik dit spreken; ga heen en laat de jongen, laat Absalom terugkeren!
| |
22 | Joab valt op zijn aanschijn ter aarde, onderwerpt zich en zegent de koning. Dan zegt Joab: heden weet je dienaar dat ik genade heb gevonden in je ogen, mijn heer de koning!, nu de koning het spreken van zijn dienaar wil doen!
| |
23 | Joab staat op en gaat naar Gesjoer; dan komt hij met Absalom aan in Jeruzalem. •
| |
24 | Maar de koning zegt: hij moet omdraaien naar zijn eigen huis,- mijn aanschijn zal hij niet meer zien! Dan draait Absalom om naar zijn eigen huis,- hij heeft het aanschijn van de koning niet gezien. ••
| |
25 | Als Absalom is in heel Israël geen man zo mooi geweest,- zeer te prijzen; van de holte van zijn voet tot op zijn kruin is er aan hem geen gebrek geweest.
| |
26 | Als zijn hoofdhaar werd geschoren,- en het geschiedde na verloop van dagen-op-dagen dat hij het liet scheren, want het werd hem te zwaar en dus liet hij het scheren,- dan woog het haar van zijn hoofd tweehonderd sjekels volgens de ijksteen van de koning.
| |
27 | Geboren worden aan Absalom drie zonen en één dochter; haar naam is Tamar; zij werd een vrouw die mooi was om te zien. •
| |
28 | Absalom zit aan dagen al twee jaren in Jeruzalem,- maar heeft het aanschijn van de koning nog niet mogen zien.
| |
29 | Dan zendt Absalom bericht naar Joab om hém naar de koning te zenden, maar hij heeft er niet in bewilligd naar hem toe te komen; hij zendt nogmaals bericht, een tweede keer, maar hij heeft er niet in bewilligd om te komen.
| |
30 | Dan zegt hij tot zijn dienaren: ziet, het stuk grond van Joab ligt onder handbereik van het mijne, en hij heeft daar harige gerstehalmen op staan: gaat heen en steekt het aan met het vuur! En de dienaren van Absalom steken het stuk grond aan met het vuur. •
| |