In 2004 voltooide Pieter Oussoren zijn Naardense Bijbelvertaling. In november 2014 zal een herziene versie – Naardense Bijbel 2014 – verschijnen, naar de vraag van de lezer op zakformaat. Dan kan de Bijbel ook mee naar de kerk.

Waarom na tien jaar een herziening? De Naardense Bijbel staat voor een letterlijke vertaling en wordt geprezen om zijn combinatie van letterlijkheid en poëtische kracht. De letterlijkheid maakt de schoonheid van het origineel voelbaar. Maar het kan en moet soms nog letterlijker, zodat de beeldende kracht van het originele Hebreeuws en het Bijbelgrieks nog beter naar voren komt. Hoe dichter bij de bron, hoe meer de tekst gaat spreken. Ook het kernachtige van het Hebreeuws zal nog beter tot zijn recht komen.

We laten interpreterende woordjes nu zoveel mogelijk weg (zo, gerust, nu, beslist, ten slotte, eerst, reeds, al, toch, pas): versobering en verstrakking dus. Minder inlegkunde door de vertaler en meer ruimte voor de lezer. Waar het origineel mysterieus is, mag de vertaling dat ook zijn. We gebruiken bovendien vaker de tegenwoordige tijd (o.t.t en v.t.t.) in plaats van de verleden tijd, waardoor de tekst – zoals bedoeld – directer binnenkomt.

Het uitgangspunt van de Naardense Bijbel, ‘eendere woorden eender vertaald’ (en verschillende verschillend), wordt nog consequenter dan voorheen toegepast. Concordantie hoeft niet per se globaal te zijn (in de hele Bijbel hetzelfde vertaalwoord), maar concordantie moet in ieder geval wel lokaal zichtbaar zijn (in hetzelfde hoofdstuk, deel, boek, groepje van boeken), want daar is de eenderheid immers meestal bewust zo bedoeld.

Enkele voorbeelden:

– In het boek Exodus is het centrale gebeuren de uittocht, het uittrekken / uittijgen / wegtrekken uit Egypte. In plaats van ‘de Ene leidt uit’ vertalen we daarom nu ‘De Ene laat uittrekken’. Er is een zekere associatie met een leger dat uitrukt, want het is een sterk gebeuren dat een sterkere vertaling verdient dan ‘weggaan’ etc. Wij proberen het Hebreeuwse jatsa overal zijn gewicht mee te geven. Dus laten we ook een boreling uittijgen uit de moederschoot; woorden uittijgen of vertrekken uit een smalende mond en gedachten uittijgen uit een donker hart. Vertaalwoorden als (weg)gaan en (voort)komen – die ook zouden kunnen – bewaren we voor de Hebreeuwse werkwoorden halach en bo, die we dan weer áltijd in een of andere vorm met gaan en komen weergeven.

Erets vertalen we als aardland waar mogelijk eerder het heilige land dan ‘heel de aarde’ wordt bedoeld. Ook wij hebben tot nu toe de Ene de hemelen en de aarde laten scheppen, – waarom zou hij minder doen? Maar het Hebreeuwse erets (haärets) betekent meestal land. In Genesis 1,1 niet? Weten we dat zeker? Zou de verteller niet hebben willen zeggen dat Gods eerste scheppingsdaad de schepping van het heilige land onder de hemelen is geweest? Met Buber en Rosenzweig mee hebben we in de revisie daarom gekozen voor het germanistische neologisme aardland, want het kan over het land gaan en het kan over ‘alle land’ gaan in de zin van de aarde, maar dan niet in de zin van ‘grond’, want dat is het Hebreeuwse adama, de -rode- grond, de bloedbevlekte bodem onder onze voeten. En aarde moeten we evenmin verwarren met de wereld, of het wereldrond, want dat is in de vertaling de weergave van het Hebreeuwse tevel.

– Synoniemen zijn er niet voor niets. Achter elk zien, (be)kijken, (aan)schouwen en waarnemen of gewaarworden zit in de revisie van 2014 een eigen Hebreeuws of Grieks werkwoord.

– Alle gojiem (Grieks ethnoi) worden volkeren en ’am/’amien (Grieks laos/laoi) worden nergens meer een volk /volkeren maar altijd iets in de ‘samen met’-sfeer: gemeente / gemeenschap / manschap / medemens. Volkeren groeien en bloeien op aarde, ze zijn een ‘etnisch’ product. Maar een koning of god roept een ’am bijeen, – zoals vandaag de dag de oema de wereldwijde islamitische geloofsgemeenschap is, geroepen en verzameld uit vele volkeren.

Eigennamen worden alleen vertaald als in de context wordt gezinspeeld op de (al dan niet volksetymologische) betekenis. Zie bijvoorbeeld Genesis 26, 20b: “Hij roept als naam van de bron uit ‘Esek’ – kijfhoek!– / omdat ze met hem aan het kijven zijn geweest.”

De vertaling van de Godsnaam, JHWH, de Ene, heeft consequenties die in de Naardense Bijbel 2004 niet overal zijn gevolgd. Hier en daar zijn nog de gevolgen zichtbaar van eerdere vertalingen van de Godsnaam (Die-zal-komen, Hij-die-zal-komen). Zo zien we meer sporen van de tijd: latere vertaalkeuzen zijn niet overal consequent overgenomen in delen die vijftien jaar daarvoor werden vertaald.

Het wordt in de Naardense Bijbel 2014 nog letterlijker en preciezer. En vooral: het biedt ruimte voor nog meer ontdekkingen en verrassingen die het Bijbelse epos en de Bijbelse poëzie voor ons heeft klaarliggen!

Pieter Oussoren en Theo van Willigenburg