31 | Hij zegt: wat moet ik je geven? Jakob zegt: je hoeft me niet wat-dan-ook te geven,- als je maar dit woord voor mij doet, zal ik je wolvee weiden, het bewaken:
| |
32 | ik zal heel je kudde wolvee vandaag doorkruisen en daaruit verwijderen elk lam dat gespikkeld of gevlekt is, én elk zwart lam bij de schapen, én wat gespikkeld is en gevlekt is bij de geiten: dát zal mijn loon wezen;
| |
33 | want getuigen zal voor mij mijn oprechtheid op de dag van morgen, wanneer ik zal komen om mijn loon, voor jouw aanschijn: al wat niet gespikkeld of gevlekt is bij de geiten en zwart bij de schapen is gestolen waar bij mij!
| |
34 | Laban zegt: zie, geschiede naar jouw woord!,
| |
35 | en hij verwijdert op diezelfde dag de gestreepte en gevlekte bokken en alle gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar laban,- wit aan is, en al wat zwart is onder de schapen, en geeft dat in de hand van zijn zoons.
| |
36 | Hij stelt in: een reis van drie dagen tussen hem en Jakob; terwijl Jakob herder wordt over wat er van Labans wolvee is overgebleven.
| |
37 | Dan neemt Jakob zich verse takken van de witte labanspopulier, van hazelaar en plataan, en kerft daarin witte labanskerven, blootleggend het labanswit op de takken.
| |
38 | Hij plaatst de takken die hij heeft ingekerfd in de goten, in de waterdrinkbakken,- waar ze komen om te drinken, het ene wolvee pal voor het andere wolvee. Ze worden bronstig als ze komen om te drinken;
| |
39 | ze worden bronstig, het wolvee, bij de takken,- en zij baren, het wolvee, gestreepten, gespikkelden en gevlekten.
| |
40 | De schapen heeft Jakob afgezonderd en hij heeft het aanschijn van het wolvee gericht naar het gestreepte en al het zwarte bij het wolvee van Laban; hij heeft voor zichzelf kudden apart gezet,- hij heeft ze niet neergezet bij het wolvee van Laban.
| |
41 | Het is geschied: bij elke bronst van de sterksten uit het wolvee, heeft Jakob de takken neergezet voor de ogen van het wolvee, in de drinkbakken om met die takken bronst op te wekken.
| |
42 | En bij wat verkwijnde uit het wolvee heeft hij niets neergezet; zo is het geschied: de kwijnenden voor Laban en de sterken voor Jakob!
| |
43 | De man breidt uitermate uit: een overvloed aan wolvee, slavinnen en dienaars, kamelen en ezels wordt van hem.
| |