Instellingen

31


Dit zijn de koningen

die koning geweest zijn
   in het land –rood– Edom,

vóór de verschijning van het koning-zijn
   van een koning over de zonen van Israël.

32


Koning wordt in –rood– Edom

Bela, zoon van Beor,-
en de naam van zijn stad: Dinhava.

33


Bela sterft;

dan wordt in zijn plaats koning
Jovav, zoon van Zerach uit Botzra.

34


Jovav sterft,-

koning wordt in zijn plaats:
Choesjam uit het land van de Temaniet.

35


Choesjam sterft,

koning wordt in zijn plaats:
   Hadad, zoon van Bedad,

die in het veld van Moab Midjan versloeg;
de naam van zijn stad is Aviet.

36


Hadad sterft;

koning wordt in zijn plaats:
Samla uit Masreka.

37


Samla sterft;

koning wordt in zijn plaats:
Saul uit Rechovot aan de rivier.

38


Saul sterft;

koning wordt in zijn plaats
Baäl Chanan, zoon van Achbor.

39


Dan sterft hij,

Baäl Chanan, zoon van Achbor
en koning wordt in zijn plaats: Hadar
en de naam van zijn stad is Paoe;
de naam van zijn vrouw Mehetavel,
   dochter van Matreed,

dochter van Mee Zahav.

40


Dit zijn de namen van de

stamvorsten van Esau, naar hun families,
naar hun oorden, met hun namen:
stamvorst Timna, stamvorst Alva,
   stamvorst Jeteet;

41


stamvorst Oholivama, stamvorst Ela,
   stamvorst Pinon;

42


stamvorst Kenaz, stamvorst Teman,
   stamvorst Mivtsar;

43


stamvorst Magdiël, stamvorst Iram;

dit zijn de stamvorsten van –rood– Edom
naar hun nederzettingen in het land
   waar zij vaste voet krijgen;

dat is Esau, de vader van –rood– Edom.