31 | Zijn voorhal ligt aan de buitenste voorhof, hij heeft palmversieringen op zijn steunberen; acht treden telt zijn trap.
| |
32 | Dan brengt hij mij naar de binnenste poort in de richting van het oosten; hij meet de poort op en de maten zijn als die andere.
| |
33 | Zijn wachthokken, zijn steunberen en zijn voorhal zijn van maten als die andere, en vensters zitten daarin en in zijn voorhal rondom in het rond; de lengte is vijftig el en de breedte vijfentwintig el.
| |
34 | Zijn voorhal ligt aan de buitenste voorhof, hij heeft palmversieringen op zijn steunberen aan de ene kant en de andere kant; acht treden telt zijn trap.
| |
35 | Dan brengt hij mij naar de noorderpoort,- hij heeft daarbij dezelfde maten gemeten als bij die andere,
| |
36 | van zijn wachthokken, zijn steunberen en zijn voorhal; er zitten vensters in rondom in het rond; de lengte is vijftig el en de breedte vijfentwintig el.
| |
37 | Zijn voorhal ligt aan de buitenste voorhof, hij heeft palmversieringen op zijn steunberen aan de ene kant en de andere kant; acht treden telt zijn trap.
| |
38 | Er is een kamer, met haar toegang bij de steunberen van de poorten; daar spoelen ze de opgangsgave af.
| |
39 | In de voorhal van de poort staan twee tafels aan deze kant en twee tafels aan die kant,- om daarop de opgangsgave te slachten, de ontzondiging en de verontschuldiging.
| |
40 | Ook bij ‘de schouder’ aan de buitenkant staan voor de opgangsgave bij de ingang van de noorderpoort twee tafels,- en bij de andere schouder, die tegen de voorhal van de poort, staan twee tafels.
| |
41 | Vier tafels aan de ene kant en vier tafels aan de andere kant, bij de schouder van de poort; acht tafels dus, daarop slachten ze.
| |
42 | Vier tafels voor de opgangsgave zijn van behouwen stenen, in lengte anderhalve el, in breedte anderhalve el en in hoogte één el; daarop leggen ze de spullen neer waarmee ze de opgangsgave slachten en het gewone offer.
| |
43 | De stortgoten zijn één handbreedte, binnenshuis aangebracht rondom in het rond; óp de andere tafels leggen ze het vlees voor de toenadering.
| |
44 | Aan de buitenkant van de binnenpoort zijn twee kamers, op de binnenste voorhof; één tegen de ‘schouder’ van de noorderpoort met z’n aanschijn in de richting van het zuiden,- en één tegen de schouder van de oosterpoort, met z’n aanschijn in de richting van het noorden.
| |
45 | Hij spreekt tot mij: deze kamer met z’n aanschijn in de richting van het zuiden is voor de priesters die waken in de bewaking van het huis;
| |
46 | en de kamer met z’n aanschijn in de richting van het noorden is voor de priesters die waken in de bewaking van het altaar; zij zijn de zonen van Tsadok; uit de zonen van Levi mogen zij naderen tot de Ene om hem van dienst te zijn.
| |
47 | Hij meet de voorhof op; de lengte is honderd el en de breedte is honderd el, een vierkant dus; het altaar staat voor het aanschijn van het huis.
| |
48 | Hij brengt mij naar de voorhal van het huis en meet de steunberen van de voorhal: vijf ellen aan de ene kant en vijf ellen aan de andere kant; de breedte van de poort is veertien el en de schouders van de poort zijn drie ellen aan de ene kant en drie ellen aan de andere kant.
| |
49 | De lengte van de voorhal is twintig el en de breedte elf el, en over tien treden klimmen ze daarheen op; er staan zuilen tegen de steunberen, één aan de ene kant en één aan de andere kant.
| |