Dan ontbloot de Ene Bileams ogen en ziet hij de engel van de Ene geposteerd staan op de weg met een getrokken zwaard in zijn hand; hij knielt neer en buigt, op zijn neusgaten.
De engel van de Ene zegt tot hem: om wát wel heb je je ezelin geslagen nu al drie keer?- zie, ík ben uitgetrokken als satan, tegenstrever, want overijld is deze weg,- tegen mij in!-
33
toen zág de ezelin mij en week uit voor mijn aanschijn nu al drie keer; was zij niet voor mijn aanschijn uitgeweken ja, dan had ik nu zeker jóu vermoord en háár in leven gehouden!
34
Bileam zegt tot de engel van de Ene: gezondigd heb ik, want ik heb niet beseft dat u daar míj tegemoet geposteerd stond op de weg; welnu, als het kwaad is in uw ogen keer ik (naar mij) terug!
35
De engel van de Ene zegt tot Bileam: ga met de mannen mee,- evenwel: het woord dat ik tot je spreek, dát zul je spreken! Dan gaat Bileam met de vorsten van Balak mee.
36
Als Balak hoort dat Bileam is aangekomen, trekt hij uit hem tegemoet naar de stad van Moab op de Arnon-grens, in de rand van het grensgebied.
37
Balak zegt tot Bileam: heb ik niet bij zendingen mensen tot je gezonden om je te roepen?- waarom ben je niet naar mij toe gegaan?- geloofde je niet dat ik je ereloon machtig ben?
38
Bileam zegt tot Balak: zie, ik ben tot u gekomen; maar nú: zal ik met mijn vermogen wát-dan-ook vermogen uit te spreken?- het woord dat God mij in de mond zal leggen, dát zal ik spreken!
39
Zo gaat Bileam met Balak mee; ze komen aan in Kirjat Choetsot.
40
Balak slacht rundvee en wolvee en zendt dat aan Bileam en aan de vorsten bij hem.
41
Het geschiedt in de ochtend: Balak neemt Bileam mee en laat hem bestijgen: Bamot Baäl; hij ziet daarvandaan de rand van de gemeente.