31 | maar vele eersten zullen laatsten zijn, en de laatsten eersten!
| |
32 | Ze zijn onderweg geweest, opklimmend naar Jeruzalem, en Jezus is hun aanvoerder geweest; zij hebben zich verbaasd, en die hem volgden werden bevreesd. Hij neemt de twaalf wéér bij (zich) en begint met tot hen te zeggen welke dingen nu bij hem gaan samenlopen:
| |
33 | zie, wij klimmen op naar Jeruzalem en de mensenzoon zal worden overgegeven aan de heiligdomsoversten en de schriftgeleerden; zij zullen hem ter dood veroordelen en hem overgeven aan de volkeren* Of -het bekende-: ‘overleveren aan de heidenen’.;
| |
34 | die zullen hem bespotten en op hem spuwen; ze zullen hem geselen en ter dood brengen, en na drie dagen zal hij opstaan!
| |
35 | Jakobus en Johannes, de twee zonen van Zebedeüs, benaderen hem en zeggen tot hem: leermeester, wat wij willen is dat u voor ons zult doen wat wij u gaan vragen!
| |
36 | En hij zegt tot hen: wat wilt ge dat ik voor u doen zal?
| |
37 | En zij zeggen tot hem: geef ons dat wij, één rechts van u en één links, mogen zetelen in uw glorie!
| |
38 | Maar Jezus zegt tot hen: ge weet niet wat ge vraagt!- zijt ge bij machte de drinkbeker te drinken die ík drink of gedoopt te worden met de doop waarmee ík gedoopt word?
| |
39 | Zij zeggen tot hem: wij zíjn bij machte! Maar Jezus zegt tot hen: de drinkbeker die ík drink zult ge drinken, en met de doop waarmee ík gedoopt word zult ge worden gedoopt,
| |
40 | maar het zetelen rechts van mij of links, is niet aan mij om weg te geven,- nee, dat is voor hen voor wie het is gereedgemaakt!
| |
41 | Als de tien dat horen beginnen zij boos te worden over Jakobus en Johannes.
| |
42 | Jezus roept hen naderbij en zegt tot hen: ge weet dat zij die denken te regeren over de volkeren hen overheersen en dat hun groten hun macht op hen botvieren;
| |
43 | zo is het niet bij u; nee, wie bij u groot wil worden, zal uw bediende zijn,
| |
44 | en al wie bij u een eerste wil zijn, zal aller dienstknecht zijn;
| |
45 | want ook de mensenzoon is niet gekomen om bediend te worden nee, om te bedienen en zijn lijf-en-ziel te geven als losprijs voor velen!
| |
46 | Ze komen in Jericho aan. Als hij uit Jericho vertrekt, met zijn leerlingen en een behoorlijke schare, is de zoon van Timeüs, Bartimeüs, een blinde bedelaar, gaan zitten langs de weg.
| |
47 | Als hij hoort dat Jezus de Nazarener er is, begint hij te schreeuwen en te zeggen:
| |
48 | zoon van David, Jezus, ontferm je over mij! En velen hebben hem bestraft, opdat hij zou zwijgen; maar hij schreeuwt dan des te meer: zoon van David, ontferm je over mij!
| |
49 | Jezus blijft staan en zegt: roept hem! Dan roepen zij de blinde; ze zeggen tot hem: vat moed, waak op, hij roept je!
| |
50 | Hij werpt zijn kleed af, springt op zijn voeten en komt naar Jezus toe.
| |
51 | Ten antwoord zegt Jezus tot hem: wat wil je dat ik voor jou zal doen? De blinde zegt tot hem:
rabboeni, dat ik kan kijken!
| |
52 | Jezus zegt tot hem: ga heen, je geloof heeft je gered! En meteen kan hij kijken, en hij is hem gevolgd op de weg.
| |