31 | zie, je zult in je schoot ontvangen en bevallen van een zoon en als zijn naam uitroepen: Jezus,-
| |
32 | hij zal groot zijn en als ‘zoon van de Allerhoogste’ worden aangeroepen; de Heer God zal hem geven de troon van zijn vader David;
| |
33 | hij zal koning zijn over het huis van Jakob tot in de eeuwigheden, en aan zijn koningschap zal geen grens zijn!
| |
34 | Maar Maria zegt tot de aankondig-engel: hoe zal dit zijn, daar ik geen man beken?
| |
35 | Ten antwoord zegt de aankondig-engel tot haar: heilige geestesadem zal over je komen, kracht van de Allerhoogste zal je overschaduwen; daarom zal wat gebaard wordt heilig genoemd worden, zoon van God;
| |
36 | en zie, Elisabet, van gelijke geboorte met jou, ook zij heeft een zoon ontvangen, in haar ouderdom,- het is nu de zesde maand voor haar over wie ‘onvruchtbaar’ werd geroepen;
| |
37 | want ‘geen woord van bij God zal machteloos zijn’ (Gen. 18,14)!
| |
38 | Maar dan zegt Maria: ziehier de dienares van de Heer; mij geschiede zoals door u gezegd! Dan gaat de aankondig-engel bij haar weg.
| |
39 | Maar in die dagen staat Maria op en trekt het bergland in, met haast, naar een stad van Juda.
| |
40 | Ze komt binnen in het huis van Zacharias en begroet Elisabet.
| |
41 | En het geschiedt: met dat Elisabet de begroeting van Maria hoort springt de zuigeling óp in haar schoot en wordt Elisabet vervuld van heilige geestesadem.
| |
42 | Ze slaakt een luide kreet, en zegt: gezegend jij onder de vrouwen!- gezegend de vrucht van je schoot!-
| |
43 | vanwaar valt mij dit toe dat de moeder van mijn Heer tot mij komt?-
| |
44 | want zie, met dat het stemgeluid van je groet geschiedt in mijn oren springt de zuigeling in jubel óp in mijn schoot!-
| |
45 | zalig zij die heeft geloofd dat er voleinding zal zijn van al wat tot haar gesproken is vanwege de Heer!
| |
46 | Dan zegt Maria: groot maakt mijn ziel de Heer (1 Sam. 2,1-10),
| |
47 | in jubel is mijn geest over God, mijn redder,-
| |
48 | omdat hij heeft aangezien de vernedering van zijn dienares; want zie, van nu af prijzen mij zalig alle generaties!-
| |
49 | omdat grote dingen aan mij gedaan heeft hij die machtig is, heilig is zijn naam!-
| |
50 | zijn ontferming is tot in generaties en generaties over wie hem vrezen;
| |
51 | hij betoont kracht met zijn arm; hoogmoedigen met de plannen van hun hart,- hij slaat ze uiteen;
| |
52 | hij stoot machtigen van hun troon en vernederden verhoogt hij;
| |
53 | hongerlijders vervult hij met alle goeds, en rijken zendt hij ledig heen;
| |
54 | hij neemt zich zijn knecht Israël aan, hij blijft zijn ontferming indachtig
| |
55 | -zoals hij tot onze vaderen heeft gesproken- voor Abraham en voor zijn zaad tot in de eeuwigheid!
| |
56 | Maar Maria is zo’n drie maanden bij haar gebleven; dan keert zij terug naar haar huis.
| |
57 | Maar als voor Elisabet de tijd vervuld is om te bevallen, baart zij een zoon.
| |
58 | Die rondom haar huizen en die van geboorte familie van haar zijn horen dat de Heer zijn ontferming groot gemaakt heeft aan haar en hebben zich mét haar verheugd.
| |
59 | En het geschiedt op de achtste dag: als ze het jongetje komen besnijden en het naar de naam van zijn vader tot een Zacharias hebben uitgeroepen
| |
60 | zegt ten antwoord zijn moeder: nee!- er zal Johannes worden geroepen!
| |