Instellingen

44


In doodsangst gerakend

heeft hij des te dringender gebeden;
het geschiedt:
zijn zweet wordt als klodders bloed
die neerdalen op de aarde;

45


als hij opstaat van zijn gebed,

en bij de leerlingen komt,
vindt hij hen ingeslapen, van droefheid.

46


Hij zegt tot hen: wat sluimert ge!-

staat op en bidt
dat ge niet in beproeving komt!

47


Terwijl hij nog spreekt, ziedaar, een schare;

hij die Judas wordt genoemd,
één van de twaalf,
is voor hen uit gegaan;
hij nadert Jezus om hem te kussen.

48


Maar Jezus zegt tot hem:

Judas, geef je de mensenzoon prijs
met een kus?

49


Maar als zij die hem omringen zien

wat het wordt, zeggen zij:
heer, als wij eens slaan met een zwaard?

50


En zomaar één van hen

slaat op de dienaar
van de heiligdomsoverste in
en hakt hem het rechteroor af.

51


Maar ten antwoord zegt Jezus: laat het hierbij!

Hij pakt de oorschelp en heelt hem.

52


Maar dan zegt Jezus

tot de heiligdomsoversten,
de bevelhebbers van het heiligdom
en de oudsten die bij hem belanden:
als tegen een rover gaat ge er op uit
met zwaarden en stokken!-

53


toen ik dagelijks bij u was in het heiligdom

hebt ge de handen niet naar me uitgestoken;
maar dit is uw uur
en de volmacht van de duisternis!

54


Maar ze nemen hem vast, leiden hem weg

en leiden hem binnen
in het huis van de heiligdomsoverste.
Petrus is van verre gevolgd.

55


Maar ze leggen een vuur aan

in het midden van de hof
en gaan bij elkaar zitten.
Petrus is midden tussen hen gaan zitten.

56


Maar zomaar een slavinnetje

ziet hem bij het schijnsel zitten,
staart hem aan en zegt: híj was ook bij hem!

57


Maar hij loochent het en zegt:

ik weet niks van hem, vrouw!

58


Kort daarna ziet een ander hem en brengt uit:

jíj bent ook één van hen!
Maar Petrus verklaart: mens, dat ben ik niet!

59


Op afstand van ongeveer één uur

heeft zomaar iemand anders verzekerd
en gezegd:
in waarheid, ook híj was bij hem,
want hij is ook een Galileeër!

60


Maar Petrus zegt:

mens, ik weet niet wat je zegt!
En plotseling, terwijl hij nog spreekt,
kraait er een haan.

61


De Heer keert zich om

en kijkt Petrus aan,
en dan herinnert Petrus zich
het woord van de Heer,
hoe hij tot hem zei:
voordat er een haan kraait vandaag
zul je mij driemaal verloochenen!

62


Hij gaat naar buiten,

en buiten weent hij bitter.

63


De mannen die hem vasthielden

hebben hem bespot en ontveld;

64


hem rondom omhullend

hebben ze hem gevraagd, en gezegd:
profeteer eens: wie is het die jou bespot?

65


En met vele andere lasteringen

hebben ze tegen hem gesproken.

66


En het geschiedt:

zodra het dag wordt verzamelt zich
de oudstenraad van de gemeenschap,
ook heiligdomsoversten en schriftgeleerden,
en leiden hem hun raadszitting binnen.

67


Ze zeggen:

als ú de Gezalfde bent, zeg het tot ons;
maar hij zegt tot hen:
als ik het u zeg gelooft u het niet;

68


maar als ik iets vraag

antwoordt u niet!-

69


maar van nu af zal het zijn:

de mensenzoon zittend ter rechterhand
van de kracht van God.

70


Maar dan zeggen ze allen:

dus ú bent de Zoon van God?-
maar hij brengt tegen hen uit:
dat zegt gíj, dat ik het ben!

71


Maar zij zeggen:

waarvoor hebben wij
nog een getuigenis nodig?-
we horen het immers zelf
uit de mond van hemzelf?