Instellingen

31


Dagelijks sterf ik,

zowaar als ik over u, broeders-en-zusters,
roem heb in Christus Jezus,
onze Heer!

32


Als ik, naar de mens gesproken,

in Efeze tegen beesten heb gevochten,
wat baat het mij?
Als er geen doden ontwaken:
‘laten we eten en drinken,
want morgen sterven wij!’ (Jes. 22,13)

33


Laat u niet misleiden:

‘slechte preekjes bederven goede zeden.’

34


Komt tot de rechte nuchterheid

en zondigt niet!
Want sommigen
hebben geen kennis van God;
tot uw beschaming spreek ik dit uit!

35


Maar, zal iemand zeggen,

hoe zullen de doden ontwaken?-
met wat voor lichaam zullen zij komen?

36


O onverstand!- wat je zelf zaait

wordt niet levend gemaakt
als het niet afsterft;

37


en wat je zaait,-

het is niet het lichaam dat het zal wórden
dat je zaait
maar een naakte korrel,
bijvoorbeeld van tarwe of een van de
andere granen.

38


En God geeft daaraan een lichaam

zoals hij heeft gewild,
en wel aan ieder van de zaden
een eigen lichaam.

39


Alle vlees is niet hetzelfde vlees,

nee, dat van mensen is anders;
anders is het vlees van beesten,
anders is het vlees van vogels,
weer anders dat van vissen.

40


Zo ook hemelse lichamen

en aardse lichamen;
nee, de heerlijkheid van de hemelse
is verschillend
en die van de aardse lichamen
is verschillend.

41


Anders is de heerlijkheid van een zon,

anders is de heerlijkheid van een maan,
en weer anders de heerlijkheid van sterren;
want ster verschilt van ster in heerlijkheid.

42


Zo ook de opstanding van de doden:

gezaaid wordt in vergankelijkheid,
ontwaakt wordt in onvergankelijkheid;

43


gezaaid wordt in on-eer,

ontwaakt in heerlijkheid;
gezaaid wordt er in zwakheid,
ontwaakt in kracht;

44


gezaaid wordt een bezield aards lichaam,

er ontwaakt een geestelijk lichaam;
als er een bezield aards lichaam is
is er ook een geestelijk lichaam;

45


zo staat ook geschreven:

‘de eerste mens, Adam,
werd tot een levende aardse ziel’ (Gen. 2,7),-
de laatste Adam wordt tot een
levendmakende geest.

46


Nee, niet het geestelijke is het eerste

maar het bezielde aardse; dan het geestelijke.

47


De eerste mens is uit aarde aards,

de tweede mens is uit de hemel;

48


zoals de eerste aardse mens is,

zo zijn ook al de aardse mensen,
en zoals de eerste hemelse mens is,
zo zijn ook al de hemelse mensen;

49


en zoals wij het beeld van de aardse mens

gedragen hebben,
zo zullen wij ook
het beeld van de hemelse mens
dragen.

50


Dit spreek ik uit, broeders-en-zusters,

dat vlees en bloed
het koninkrijk Gods niet kunnen beërven,
en het vergankelijke de onvergankelijkheid
niet beërft.

51


Zie, wat ik zeg is een verborgenheid:

wij zullen niet allen ontslapen
maar wel allen veranderd worden,

52


in ‘een punt des tijds’, in een oogwenk,

bij de laatste bazuin;
de bazuin zal immers schallen
en de doden zullen worden opgewekt
tot onvergankelijkheid
en wij, wij zullen worden veranderd.

53


Want dit vergankelijke

moet worden bekleed
met onvergankelijkheid
en dit sterfelijke
moet worden bekleed met onsterfelijkheid.

54


Maar wanneer dit vergankelijke

bekleed zal zijn met onvergankelijkheid
en dit sterfelijke
bekleed zal zijn met onsterfelijkheid,
dan zal het woord geschieden
dat geschreven is:

55


‘verzwolgen is de dood

door de overwinning;
dood, waar is je overwinning,
dood, waar is je angel?’ (Jes. 25,8; Hos. 13,14)

56


De angel van de dood is de zonde,

en de kracht van de zonde is de wet;

57


maar God zij gedankt

die ons de overwinning geeft
door onze Heer, Jezus Christus.

58


Daarom, mijn beminde broeders-en-zusters,

wordt standvastig, onverzettelijk,
te allen tijde overvloedig in het
werk des Heren,
wetende dat uw arbeid niet vergeefs is
in de Heer!