6:6 | En ik hoorde iets als een stem te midden van de vier levende wezens zeggen: een maat tarwe voor een dagloon en drie maten gerst voor een dagloon, en breng geen schade toe aan de olie en de wijn!
| |
6:7 | En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende wezen roepen: kom!
| |
6:8 | En ik zag, en zie: een vaal paard, en die daarop gezeten was, diens naam was ‘de dood’, en het schimmenrijk volgde hem; hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard en met de honger en de pest en door de beesten van de aarde.
| |
6:9 | En toen hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die geslacht zijn vanwege het woord Gods en het getuigenis dat zij hadden.
| |
6:10 | En zij schreeuwden met grote stem, zeggend: hoe lang nog, Meester, heilige en waarachtige, voordat gij oordeelt en ons bloed wreekt aan hen die op de aarde wonen?
| |
6:11 | En aan ieder van hen werd een wit gewaad gegeven. En aan hen werd gezegd nog een korte tijd te rusten, totdat ook het getal van hun mededienaren en broeders vol zou zijn, die gedood zouden worden evenals zijzelf.
| |
6:12 | En ik zag, toen hij het zesde zegel opende: er geschiedde een grote aardbeving en het geschiedde dat de zon zwart werd als een haren rouwzak, en het geschiedde dat de gehele maan werd als bloed.
| |
6:13 | De sterren vielen van de hemel op de aarde, zoals een vijgenboom zijn onrijpe vruchten afwerpt wanneer hij door een sterke wind geschud wordt.
| |
6:14 | En de hemel week terug zoals een boekrol die wordt opgerold, en bergen en eilanden werden alle van hun plaats gerukt.
| |
6:15 | En de koningen van de aarde en de grootheden en de oversten over duizend en de rijken en de sterken, en iedere dienstknecht en vrije, zij verborgen zich in de spelonken en de rotsen van de bergen.
| |
6:16 | En zij zeiden tot de bergen en de rotsen: valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van hem die zetelt op de troon en voor de toorn van het lam,
| |
6:17 | want de grote dag van hun toorn is gekomen, en wie kan staande blijven?
| |
7:1 | Daarna zag ik vier engelen staan bij de vier hoeken van de aarde, die de vier winden van de aarde vasthielden, zodat er geen wind kon waaien over land of zee of enige boom.
| |
7:2 | En ik zag een andere engel opkomen vanwaar de zon opgaat: hij had het zegel van de levende God en schreeuwde met grote stem tot de vier engelen aan wie het gegeven was om schade toe te brengen aan de aarde en de zee,
| |
7:3 | en zei: brengt geen schade toe aan de aarde of de zee of de bomen, voordat wij de dienaars van onze God verzegeld hebben op hun voorhoofd!
| |
7:4 | En ik hoorde het aantal van de verzegelden: honderdvierenveertigduizend verzegelden uit alle stammen van de kinderen Israëls;
| |
7:5 | uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend,
| |
7:6 | uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend,
| |
7:7 | uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issachar twaalfduizend,
| |
7:8 | uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.
| |
7:9 | Daarna zag ik, en zie: een grote schare die niemand tellen kon, uit alle volken en stammen, gemeenschappen en talen, staande vóór de troon en vóór het lam, gekleed in witte gewaden, met palmtakken in hun handen;
| |
7:10 | en zij schreeuwen met grote stem, zeggend: de redding is aan onze God, die zetelt op de troon, en aan het lam!
| |
7:11 | En alle engelen stonden rondom de troon met de oudsten en de vier levende wezens, en zij vielen voor het aanschijn van de troon op hun aanschijn; zij brachten God hulde en zeiden:
| |
7:12 | amen!- de zegen, de glorie en de wijsheid, de dankzegging en de eer, de kracht en de sterkte aan onze God, tot in de eeuwen der eeuwen; amen!
| |
7:13 | En een van de oudsten antwoordde mij met de woorden: die daar, met hun witte gewaden, wie zijn zij en waar komen zij vandaan?
| |
7:14 | En ik zei hem: mijn heer, gíj weet het! En hij zei tot mij: dat zijn zij die uit de grote verdrukking komen; zij hebben hun gewaden gewassen en witgemaakt in het bloed van het lam;
| |
7:15 | daarom zijn zij voor het aanschijn van de troon van God en vereren hem dag en nacht in zijn tempel; en die zetelt op de troon zal zijn tent over hen uitspannen;
| |
7:16 | zij zullen geen honger en dorst meer hebben, de zon noch enige andere hitte zal op hen vallen,
| |
7:17 | want het lam in het midden van de troon zal hun herder zijn en hun de weg wijzen naar de waterbronnen van het leven; en God zal iedere traan uit hun ogen wegwissen!
| |
8:1 | En toen hij het zevende zegel opende, geschiedde er een stilte in de hemel van ongeveer een half uur.
| |