10:9 | wijn en sterke drank zul je niet drinken, jij noch je zonen met jou, als ge binnenkomt in de tent van samenkomst,- opdat ge niet sterft; een inzetting voor eeuwig voor uw generaties!-
| |
10:10 | om scheiding te maken tussen heiliging en ontwijding, tussen wat besmet en wat rein is,
| |
10:11 | en om de zonen Israëls te leren al de inzettingen die de Ene, God-over-hen, heeft gesproken door de hand van Mozes. •
| |
10:12 | Dan spreekt Mozes tot Aäron en tot zijn zonen Elazar en Itamar, die nog over zijn: neemt de broodgift die nog over is uit de vuuroffers van de Ene en eet haar op als matses terzijde van het altaar; want een heiligdom van heiliging is zij;
| |
10:13 | opeten zult ge haar op een heilige plaats, want jouw vaste deel en het vaste deel van je zonen is zij uit de vuuroffers van de Ene; want zó is het mij geboden.
| |
10:14 | Ook het borststuk van de wuiving en de schenkel van de heffing zult ge opeten op een reine plaats, jij en je zonen en je dochters met jou; want als jouw vaste deel en het vaste deel van je zonen zijn ze gegeven uit de vredesoffers van de zonen Israëls.
| |
10:15 | De schenkel voor de heffing en het borststuk van de wuiving zullen ze gelijk met de vuuroffers van de vetstukken doen komen om te wuiven in een wuiven voor het aanschijn van de Ene; wezen zal het voor jou en voor je zonen bij jou tot een inzetting voor eeuwig, zoals de Ene heeft geboden!
| |
10:16 | De sater van de ontzondiging heeft Mozes gezocht en gezocht; en ziedaar: verbrand! Hij barst los tegen Elazar en Itamar, de zonen van Aäron die nog over zijn, en zegt:
| |
10:17 | mag ik weten waarom ge de ontzondigingsgave niet hebt opgegeten op de plaats daarvoor in het heiligdom?- want een heiligdom van heiliging is zij; háár heeft hij u gegeven om het onrecht van de samenkomst weg te dragen, en om over hen verzoening te vragen voor het aanschijn van de Ene.
| |
10:18 | Ziehier, met haar bloed is men niet binnengekomen in het heiligdom, bij het aanschijn; jullie hadden haar in het heiligdom op moeten eten, zoals ik heb geboden!
| |
10:19 | Dan richt Aäron het woord tot Mozes: ziehier, heden hebben ze hun ontzondiging en hun opgang doen naderen tot het aanschijn van de Ene, en nu overkomen mij dingen als deze: had ik heden een ontzondigingsgave gegeten,- zou dat goed geweest zijn in de ogen van de Ene?
| |
10:20 | Als Mozes dat hoort is het goed in zijn ogen. •
| |
11:1 | Dan spreekt de Ene tot Mozes en tot Aäron en zegt tot hen:
| |
11:2 | spreekt tot de zonen Israëls en zegt: dít is wat er leeft dat ge moogt eten van alle gedierte op de aarde!
| |
11:3 | Alles wat als hoefdier een hoef draagt en een scheuring inscheurt in de hoeven,- en herkauwsel omhoogbrengt bij de dieren, dát moogt ge eten.
| |
11:4 | Dus déze zult ge níet eten van de opbrengers van herkauwsel en de hoefdragende hoefdieren: de kameel,- want herkauwselopbrenger is hij wel maar aan de hoef is hij geen hoefsplijter; besmet is hij voor u!
| |
11:5 | En de klipdas,- want een opbrenger van herkauwsel is hij wel maar wat betreft de hoef draagt hij geen hoef; besmet is hij voor u!
| |
11:6 | En de haas,- want een opbrengster van herkauwsel is zij wel maar wat betreft de hoef draagt zij geen hoef; besmet is zij voor u!
| |
11:7 | En het zwijn,- want een hoefdragend hoefdier is het wel, en het heeft wel een scheuring ingescheurd in de hoef, maar het herkauwt geen herkauwsel; besmet is het voor u!
| |
11:8 | Van hun vlees zult ge niet eten en hun lijk zult ge niet aanraken: besmet zijn zij voor u!
| |
11:9 | Dít moogt ge eten van alles in het water: alles met vinnen en schubben in het water,- in de zeeën en in de beken, die moogt ge eten.
| |
11:10 | En alles zónder vinnen en schubben in de zeeën en in de beken, van al wat er wemelt in het water en van alle levende ziel in het water: een gruwel zijn die voor u!
| |
11:11 | Een gruwel zullen ze voor u wezen; van hun vlees zult ge niet eten en van hun lijk zult ge gruwen;
| |
11:12 | alles zonder vinnen en schubben in het water,- een gruwel is dat voor u!
| |
11:13 | En van deze zult ge gruwen bij de vogels,- ze mogen niet gegeten worden, een gruwel zijn zij: de gieradelaar, de splijthoefgier en de zeearend;
| |
11:14 | de gaffelgier en de havik in haar soorten;
| |
11:15 | alles wat raaf is in zijn soorten;
| |
11:16 | de ‘steppendochter’, de slagstruis en de kokmeeuw; en de sperwer in zijn soorten;
| |
11:17 | de bekeruil, de visdief en de velduil;
| |
11:18 | de vleermuis, de roerdomp en de reiger;
| |