12:22


Dán

wordt er een tot hem gebracht
die van een demon bezeten is,
blind en stom.
Hij geneest hem, zodat de stomme praat
en kijkt.

12:23


Alle scharen staan versteld;

ze hebben gezegd:
is híj niet de zoon van David?

12:24


Maar de Farizeeërs die dat horen

zeggen: hij werpt geen demonieën uit
behalve door Beëlzeboel,
de overste der demonieën!

12:25


Maar omdat hij weet heeft van

hun bedoelingen, zegt hij tot hen:
elk koninkrijk dat verdeeld raakt
tegen zichzelf,
wordt een woestenij,
en geen enkele stad of huis,
tegen zichzelf verdeeld,
zal standhouden;

12:26


en als de satan de satan uitwerpt,

is hij verdeeld tegen zichzelf;
hoe zal dan zijn koningschap
staande worden gehouden?-

12:27


en als ík door Beëlzeboel

de demonieën uitwerp,
door wie werpen uw zonen
ze dan uit?-
daarom zullen die uw oordelaars zijn;

12:28


maar als ík door Gods Geest

de demonieën uitwerp,
dan heeft dus het koninkrijk van God
u bereikt!-

12:29


of hoe is iemand bij machte binnen te komen

in het huis van de sterke
en zijn spullen te roven
als hij de sterke niet eerst bindt?-
en dán
zal hij zijn huis leegroven;

12:30


wie niet mét mij is, is tegen mij,

en wie niet met mij samenbrengt,
die verstrooit!-

Matteüs 12, 22-30 Beëlzeboel

Beëlzeboel is waarschijnlijk een oude naam voor de Kanaänitische godheid Ba’al, de heer van de hemelen. In Matteüs 12, 24 wordt hij de overste (archoon) der demonen genoemd. In het veel latere en apocriefe Testament van Salomo wordt gememoreerd dat hij ooit de engel was met de hoogste rang in de hemelen, een engel die elders meestal satan wordt genoemd. Beëlzeboel is dus één van de namen van satan, net als Belial en Asmodeus. In de synoptische evangeliën komt de naam Beëlzeboel zeven maal voor, altijd in discussies over de vraag of Jezus niet samenspant met satan als hij demonieën uitwerpt. Dat is niet verwonderlijk. In het Testament van Salomo wordt verhaald hoe Salomo de tempel kon bouwen omdat hij demonen daartoe kon commanderen dankzij een magische zegelring die hij van de engel Michael gekregen zou hebben. De legende van die zegelring waarvan de eigenaar demonen kon beheersen ging al rond in de eerste eeuw, toen de evangeliën zijn ontstaan. Flavius Josephus (Joodse Oorlog 8: 2) verhaalt erover. Als Jezus demonen kan commanderen, maar dan zónder zo’n zegelring, kon hij dat dan niet alleen maar doen door het op een akkoordje te gooien met de heer van de demonen, satan? Nee, zegt Jezus, dat is een denkfout. Immers, hoe zou de heer van de demonen er aan kunnen meewerken dat demonen verdreven worden? “Als satan satan uitwerpt is hij verdeeld tegen zichzelf” en een verdeeld huis houdt geen stand (vers 25 en 26).

Op de achtergrond speelt de antieke voorstelling die menselijk handelen vooral ziet als de activiteit van een god of geest die in een mens of een groep mensen werkzaam is. De vraag is dan: welke geest beheerst het denken en handelen van mensen en groepen mensen? En vooral: wie is bij machte dat denken en handelen te vernieuwen en te veranderen? Dan moet de oude geest wel eerst verjaagd en gebonden worden, zegt Jezus (vers 29)!

Zo’n antieke voorstelling wordt weer actueel door het huidige inzicht over hoe ons denken en handelen feitelijk wordt bepaald door natuurlijke drijfveren, sociale invloeden en ongekozen toevalligheden waar we zelf geen greep op hebben en meestal ook geen weet van hebben. Het gaat om de eindeloze hoeveelheid vanzelfsprekendheden waar we in ons denken en voelen vanuit gaan en die bepaalt wat we redelijk vinden en normaal , goed of verkeerd, aantrekkelijk of minder aantrekkelijk. Die vanzelfsprekendheden kiezen we niet bewust, maar worden in ons gepland door de ‘tijdgeest’. Je kunt er eigenlijk niet aan ontsnappen tenzij door een ervaring die zo ingrijpt dat er een geestelijke transformatie plaatsvindt, een bekering zeg maar. Alleen als Gods Geest werkzaam is kunnen demonieën uitgeworpen worden en heeft het koninkrijk van God ons bereikt. (vers 28).

Theo van Willigenburg

vanwilligenburg@kantacademy.nl