Instellingen

1


Hoort, kustlanden, naar mij,

weest opmerkzaam, naties, van verre!-
de Ene heeft van de moederschoot af
   mij geroepen,

sinds mijn moeders ingewanden
   mijn naam gedacht.

2


Hij maakte mijn mond
   zo scherp als een zwaard,

in de schaduw van zijn hand
   heeft hij mij laten schuilen;

hij heeft mij gemaakt
   tot een glinsterende pijl,

in zijn koker hield hij mij verborgen.

3


Hij zei tot mij: mijn dienaar ben jij,-

Israël,
in wie ik luisterrijk ben!

4


Toen moest ik zeggen:
   vergeefs heb ik mij vermoeid,

voor woestheid en ijlte
   heb ik mijn kracht verknoeid,-

maar toch is mijn recht bij de Ene,
mijn loon bij mijn God!

5


Maar nu heeft de Ene gezegd
   -die mij van de moederschoot af
   heeft gevormd
   tot dienaar van hem,

om Jakob te doen terugkeren tot hem,
opdat Israël bij hem wordt verzameld,-
dat ik zwaar weeg in de ogen van de Ene
en mijn God mijn sterkte zal wezen;

6


hij zegt: te gering is het
   dat jij mij een dienaar bent

om Jakobs stammen te doen opstaan
en Israëls twijgen te doen terugkeren;
gegeven heb ik je ook
   tot een licht voor de volkeren,

dat mijn heil zal reiken
   tot de rand van de aarde!

••

7


Zo heeft gezegd de Ene, Israëls verlosser,
   zijn Heilige,

tot de verachte ziel,
   door het volk verafschuwd,
   dienstknecht van heersers:

koningen zullen je zien en opstaan,
vorsten zullen diep buigen,-
omwille van de Ene, die getrouw is,
de Heilige van Israël die jou heeft verkoren!

8


Zo heeft de Ene gezegd:

in een tijd van welbehagen
   wil ik je antwoorden,

ten dage des heils zal ik je helpen;
ik zal je behoeden,
je bestemmen
   tot een verbond met de gemeenschap,

om het land te doen opstaan,
om weer deel te geven aan erfdelen verwoest;

9


om te zeggen tot wie gebonden zijn: trekt uit,

tot die in het duister: komt tevoorschijn!
Langs alle wegen zullen zij weiden,
op alle kale hoogten ligt voor hen een weide.