Mijn Heer, de Ene, heeft mij een tong gegeven zoals leerlingen hebben, opdat ik wie afgemat is weet te antwoorden met een woord; hij wekt mij morgen aan morgen, hij wekt mij het oor opdat ik hoor zoals de leerlingen doen.
Mijn Heer, de Ene, heeft mij het oor geopend en ik, ik heb mij niet verweerd,- ik ben niet achteruitgedeinsd.
6
Mijn rug gaf ik prijs aan wie sloegen, mijn kaken aan wie mijn baard uitrukten,- mijn aanschijn heb ik niet verborgen voor beschimping en bespuwing.
7
Maar mijn Heer, de Ene, helpt mij, daarom voel ik mij niet beschimpt,- daarom heb ik mijn aanschijn kiezelhard laten zijn, wetend dat ik niet word beschaamd.
8
Nabij is hij die mij vrijspreekt, wie gaat het geding met mij aan?- we gaan er samen aanstaan; wie is partij in mijn rechtszaak?- laat hij op mij toetreden!
9
Zie, mijn Heer, de Ene, helpt mij, wie zal mij schuldig verklaren?- zie, zij allen zullen vergaan als een gewaad, de mot zal hen wegvreten.
10
Wie onder u heeft ontzag voor de Ene en wil horen naar de stem van zijn dienaar?- als hij zal wandelen in duisternissen, van lichtglans verstoken, weet hij zich veilig bij de naam van de Ene, vindt hij steun bij zijn God.
11
Zie, gij allen die een vuur aansteekt, u aangordt met toortsen,- wandelt nu maar in het licht van uw vuur en met hulp van de toortsen die ge in brand hebt gezet! Door mijn hand zal dit u geschieden, in pijn zult ge neerliggen! •