Instellingen

1


Met loochening hebben die van Efraïm

mij omringd,
met bedrog het huis van Israël;
Juda
doolt nog rond met een god
en blijft heiligen trouw.

2


Efraïm is een herder over wind
   en achtervolgt een oosterbries;

heel de dag
vermeerdert hij leugen en geweldenarij;
een verbond met Asjoer smeden ze,
olie wordt naar Egypte gebracht.

3


De Ene heeft met Juda een geschil,-

en zal Jakob bezoeken
   overeenkomstig diens wegen,

naar zijn handelingen
   zal hij op hem doen terugkeren.

4


In de buik lichtte hij zijn broer
   de hiel,-

man geworden heeft hij gevochten met God.

5


Hij vocht met een engel
   en kon hem aan,

wenend smeekte hij hem om genade;
in Bet El vond hij hem,
en dáár heeft hij met ons gesproken.

6


De Ene, God de Omschaarde,-

als Ene is hij te gedenken.

7


Jij, door je God keer je eens terug;

waak over vriendschap en recht
en hoop voortdurend op je God!

8


Koopman Kanaän

heeft in zijn hand
   een bedriegende weegschaal;
   afpersen, daar houdt hij van,

9


en toch zegt Efraïm:

al ben ik rijk geworden,
heb ik mij een mannenmacht gevonden,-
in al mijn bemoeiingen
is aan mij geen ongerechtigheid te vinden
die een zonde kan zijn!

10


Maar ik, de Ene,
   je God sinds het land Egypte,-

nogmaals zal ik je doen wonen in tenten,
   als in de dagen van samenkomst;

11


ik zal weer spreken tot de profeten,

ik zal visioenen in overvloed doen zien
en door de hand van profeten
   gelijkenissen geven!

12


Was Gilead een en al slechtheid,
   tot bijna niets zijn ze geworden;

offeren ze in de Gilgal,- steenkring, ossen,-
dan zullen ook hun altaren
   als steenhopen worden

op de voren van een veld.

13


Jakob moest vluchten
   naar het veld van Aram,-

Israël moest dienen om een vrouw,
is om een vrouw bewaker geweest;

14


maar door een profeet

heeft de Ene Israël doen opklimmen
   uit Egypte,

door een profeet werd hij bewaakt.

15


Efraïm heeft hem bitter gekrenkt,-

diens bloed zal hij over hem laten komen,
zijn hoon
zal zijn Heer naar hem doen terugkeren!