Instellingen

1


Heen gaat een man uit het huis van Levi,-

en neemt een dochter van Levi.

2


Zwanger wordt de vrouw
   en baart een zoon;

ze ziet hem aan: ja, goed is hij!,
en verbergt hem drie maanden lang.

3


Maar langer is zij niet bij machte geweest

hem te verbergen;
dan neemt ze voor hem een arkje van biezen,
belijmt dat met leem en met pek;
ze legt de boreling daarin
en legt hem in het riet
   op de lip* Of: oever. van de Stroom.

4


Zijn zuster posteert zich verderop,-

om te weten
wat aan hem zal worden gedaan.

5


Daar daalt de dochter van Farao neer
   om zich te wassen aan de Stroom

terwijl haar meisjes wandelen
   op de hand van de Stroom* ‘Op de hand van de Stroom’ betekent ‘langs de Stroom’.;

dan ziet ze het arkje tussen het riet,
zendt haar dienstmaagd uit
   en laat het opnemen.

6


Ze opent het en ziet hem, de boreling:

ziedaar, een huilende jongen!
Ze krijgt medelijden met hem;
ze zegt: een van de borelingen
   der Hebreeërs is dit!

7


Dan zegt zijn zuster

tot de dochter van Farao:
zal ik (op zoek) gaan?-
ik zal voor u een zogende vrouw roepen,
een van de Hebreeuwsen,
dan kan zij voor u de boreling zogen!

8


De dochter van Farao zegt tot haar: ga!

Dan gáát de maagd
en roept de moeder van de boreling.

9


Dan zegt tot haar de dochter van Farao:

laat deze boreling met u meegaan
   en zoog hem voor mij

en ík van mijn kant zal u geven
   het loon dat u toekomt;

de vrouw neemt de boreling mee
   en zoogt hem.

10


Hij wordt groot, de boreling:

ze laat hem komen bij de dochter van Farao;
hij wordt voor haar tot een zoon;
ze roept als naam voor hem uit: Mosjee* In het vervolg Mozes genoemd.,
want, zegt ze, mesjitihoe,-
   uit het water heb ik hem getrokken!