níets zult ge maken naast mij; goden van zilver en goden van goud zult ge u níet maken;
24
een offerplaats van –rode– grond zul je voor mij maken, en offeren zul je daarop je opgangsgaven en je vredesgaven, je wolvee en je rundvee; in elk oord waar ik mijn naam doe gedenken zal ik dan tot je komen en je zegenen;
25
en als je een offerplaats van stenen voor mij maakt, dan zul je ze niet gehouwen opbouwen, want als jij je zwaard daarover gezwaaid hebt zul je het ontwijden;
26
en beklim niet over klimtrappen mijn offerplaats, opdat je naaktheid niet daarop wordt onthuld! •