1 | Psalm 22 (21) • Deus, Deus meus. (Voor de koorleider, op ‘De hinde in het morgenrood’; een musiceerstuk v. David.)
| |
2 | Mijn God, mijn God, waarom hebt ge mij verlaten, ✡ ver van mijn redding, van de woorden die ik brul?
| |
3 | ‘O mijn God!’- roep ik bij dag, gij antwoordt niet,- ✡ de nacht door, maar tot stilte kom ik niet!
| |
4 | Gij, Heilige, zijt het ✡ die zetelt daar waar Israel u looft,
| |
5 | bij u wisten onze vaderen zich veilig, ✡ zochten veiligheid en gij deedt hen ontkomen;
| |
6 | tot u schreeuwden zij en vonden ontkoming, ✡ zochten veiligheid bij u, werden niet beschaamd.
| |
7 | En ik,- een worm, niets mans meer, ✡ de smaad van de mensen, geminacht bij de manschap;
| |
8 | al wie mij zien drijven met mij de spot, ✡ trekken met de lip, schudden het hoofd.
| |
9 | ‘Die wentelde het op de Ene, laat die zorgen voor uitkomst, ✡ hem ontrukken,- hij heeft toch in hem behagen!’
| |
10 | Ja, u trok mij uit de schoot, ✡ legde mij veilig aan de borsten van mijn moeder.
| |
11 | Op u ben ik geworpen van de baarmoeder af, ✡ sinds mijn moeders schoot zijt gij mijn God!
| |
12 | Blijf dan niet ver van mij nu benauwing te na komt, ✡ nu er niemand is die helpt!
| |
13 | Omringd ben ik door troepen varren, ✡ Basans buffels sluiten mij in;
| |
14 | ze sperden tegen mij open hun muil, ✡ een leeuw verscheurend en brullend!
| |
15 | Ik ben uitgegoten als water, uit elkaar liggen al mijn beenderen, mijn hart lijkt geworden tot was, ✡ in mijn binnenste gesmolten!
| |
16 | Als een potscherf is verdroogd mijn kracht, mijn tong aan mijn gehemelte gekleefd, ✡ in het stof des doods legt gij mij neer!
| |
17 | Want omringd ben ik door honden, kwaadwilligen hebben met z’n allen mij omsingeld, ✡ doorstoken mijn handen en mijn voeten.
| |
18 | Al mijn beenderen kan ik tellen; ✡ zij, zij kijken toe en zien het met mij aan.
| |
19 | Onder elkaar verdelen zij mijn gewaden,- ✡ over mijn kleding werpen zij het lot!
| |
20 | Gij, Ene, blijf toch niet ver!,- ✡ o mijn sterkte, haast u mij ter hulpe!
| |
21 | Ontruk mijn ziel aan het zwaard, ✡ aan de hand van de hond het enige dat ik heb!
| |
22 | Red mij uit de muil van de leeuw, ✡ van de horens van de bizons!- geef mij antwoord!
| |
23 | Vertellen zal ik uw naam aan mijn broeders, ✡ in de vergaderde schare zal ik u loven:
| |
24 | die de Ene vreest, zingt hem uw lof, alle zaad van Jakob, geeft hem glorie!- ✡ ducht hem, alle zaad van Israël!
| |
25 | Want hij heeft niet veracht en niet versmaad de gebogenheid van een gebukte, niet voor hem verborgen zijn aanschijn; ✡ toen hij tot hem riep om hulp heeft hij gehoord.
| |
26 | Van u mijn loflied waar een schare is vergaderd, ✡ ik zal betalen mijn geloften tegenover wie hem vrezen!
| |
27 | Eens eten gebukten en worden zij verzadigd, loven de Ene zij die hem zoeken, ✡ leeft hun hart op voor altijd!
| |
28 | Eens worden indachtig en keren zich tot de Ene alle uithoeken der aarde, ✡ en buigen voor uw aanschijn alle families van volkeren.
| |
29 | Want het koningschap is aan de Ene, ✡ hij is heerser over de volken!
| |
30 | Dan hebben gegeten en buigen voor hem alle vetten der aarde, knielen voor zijn aanschijn al wie moesten dalen in het stof,- ✡ en wie zijn ziel niet in leven wist te houden.
| |