Instellingen

1


Psalm 69 (68) • Salvum me fac. (Voor de koorleider-, op ‘Leliën’, v. David.)

2


Red mij, o God, ✡

want wateren
zijn gekomen tot aan de ziel!

3


Ik ben gezonken in bodemloos slijk,
   met niets om te staan, ✡

gekomen in het diepste water,
de stroming sleurt mij mee.

4


Afgemat ben ik van mijn roepen,
   mijn keel is ontstoken,
   ten einde zijn mijn ogen, ✡

van het wachten
op mijn God.

5


Overvloediger dan de haren op mijn hoofd
   zijn wie mij haten om niets,

kernachtiger dan mijn knoken
mijn vijanden op grond van leugens,- ✡
wat ik nooit heb geroofd
dat moet ik doen terugkeren.

6


O God,

een dwaasheid van mij: u zou hem weten; ✡
schulden die ik had
waren voor u niet verholen.

7


Laat niet beschaamd worden
   om mij wie hopen op u,

Heer, Ene,
Omschaarde,
   laat niet te schande staan om mij
   wie u zoeken, ✡

o God
van Israel!

8


Want om u droeg ik smaad, ✡

overdekte schande mijn aanschijn,

9


werd ik voor mijn broeders een vreemde, ✡

een van elders
voor de zonen van mijn moeder.

10


Ja, de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, ✡

versmadingen van wie u smaden
vielen over mij heen.

11


Ik weende, mijn ziel liet ik vasten,- ✡

tot het mij tot smaad werd;

12


als kleed gaf ik mijzelf een rouwzak, ✡

ik werd voor hen tot een spreekwoord;

13


over mij kletsen die zetelen in de poort, ✡

ik ben het snarenspel
van de drankdrinkers!

14


Maar zelf blijf ik bidden tot u, Ene,

om een tijd van behagen,
God, in de rijkdom van uw vriendschap: ✡
antwoord mij
in uw reddende trouw!

15


Ruk mij uit de modder,
   dat ik niet wegzink,- ✡

dat ik word ontrukt aan mijn haters
en aan de diepten van het water.

16


Laat niet een waterstroom mij overspoelen,
   niet bodemloosheid mij verslinden, ✡

niet een bron haar mond over mij sluiten!

17


Antwoord mij, Ene,
   naar de goedheid van uw vriendschap, ✡

naar de overvloed van uw ontferming:
wend u tot mij!

18


Verberg voor uw dienaar
   uw aanschijn niet,- ✡

het is mij zo benauwd,
antwoord mij haastig!

19


Nader tot mijn ziel, verlos haar, ✡

mijn vijanden ten spijt, koop mij vrij!

20


Gij weet

van mijn smaad, mijn schaamte
   en mijn schande,- ✡

al wie mij benauwen
staan tegenover u.

21


Smaad heeft mijn hart gebroken,

ik ben vertwijfeld, ik wacht op deernis,-
   maar geen!,- ✡

op troosters,
maar ik vond ze niet!

22


Zij geven mij in mijn spijze gal, ✡

voor mijn dorst
drenken ze mij met azijn.

23


Worde voor hun aanschijn
   hun tafel tot klapnet, ✡

hun vredesmaaltijd tot een strik!

24


Laat hun ogen verduisteren,
   dat ze nooit meer zien, ✡

verlam hun lendenen
voor altijd!

25


Stort uw gramschap over hen uit, ✡

laat de gloed van uw toorn hen achterhalen!

26


Worde hun kamp een woestenij, ✡

laat er geen meer zijn
die in hun tenten zetelt!

27


Want wie gij hebt geslagen
   joegen zij nog eens na, ✡

over de pijn van allen die gij doorboorde
   houden zij verhalen.

28


Stapel bij hen schuld op schuld, ✡

laat ze in uw rechtvaardiging
niet komen!

29


Laat ze worden gewist
   uit het boek des levens, ✡

niet met rechtvaardigen
   worden ingeschreven!

30


En mij, gebogen en gepijnigd,- ✡

moge uw reddende werk, God,
   mij als een burcht beschermen!