Instellingen

1


Stel, een ziel zondigt:

gehoord heeft hij de stem
   van een vervloeking

en hij is dus getuige,
óf hij heeft iets gezien óf hij weet ervan:
als hij het niet meldt,
   drágen zal hij zijn onrecht!

2


Of een levende ziel

die aanraakt
welk ding ook maar dat besmet is,-
óf het lijk van een besmettend wild dier
óf het lijk van een besmettend tam beest,
óf
het lijk van een reptiel dat besmet is,
en het is voor hemzelf verborgen:
toch is híj zelf besmet en schuldig.

3


Of stel, hij raakt de besmetting
   van een mens aan,

welke besmetting van hem ook
waarmee hij besmet kan zijn,
en het is voor hemzelf verborgen,-
hij krijgt er weet van en is schuldig;

4


of een levende ziel,

stel, zwéért, in het geklets van zijn lippen,
   om kwaad te doen of om goed te doen:
   -bij alles wat de mens
   al kletsend kan zweren-
   en het is voor hemzelf verborgen,-

hij krijgt er weet van en is schuldig aan
één van deze dingen;

5


zal het zo wezen dat hij zich schuldig maakt
   aan één van deze dingen:

belijdenis doen zal hij van dat
waartegen hij gezondigd heeft.

6


Doen komen zal hij
   als verontschuldiging van zijn kant
   tot de Ene,

voor zijn zonde waarmee hij heeft gezondigd,
   een wijfje uit het wolvee:

een schaap of een sater van de geiten,
   tot ontzondiging;

verzoening vragen zal de priester voor hem
   van zijn zonde.

7


En als zijn hand niet toereikt aan

genoeg voor een lam,
doen komen zal hij als verontschuldiging
   van zijn kant
   omdat hij gezondigd heeft:

twee tortels of twee jongen van een duif
   tot de Ene;

één als ontzondiging en één als opgangsgave.

8


Doen komen zal hij ze tot de priester;

doen naderen zal hij
   die-tot-ontzondiging het eerst;

hij zal hem de kop afknijpen
   net voor de nek
   zonder hem helemaal ervan te scheiden.

9


Sprenkelen zal hij

iets van het bloed van de ontzondigingsgave
tegen de wand van het altaar,
en wat er overblijft van het bloed
wordt uitgedrukt tegen het voetstuk
   van het altaar;

een ontzondigingsgave is dat.

10


Van de tweede maakt hij een opgangsgave
   volgens de regel;

verzoening zal de priester over hem vragen
   van de zonde
   waarmee hij heeft gezondigd,
   en het zal hem worden vergeven.

••

11


En als zijn hand niet toereikt aan twee tortels

of
aan twee jongen van een duif:
doen komen zal hij als toenadering van hem
   omdat hij gezondigd heeft:

een tiende van de efa aan volkorenmeel,
   ter ontzondiging;

hij doet géén olie daarop
en geeft daarop géén witte wierook,
want een ontzondigingsgave is dit.

12


Doen komen zal hij deze

tot de priester;
grijpen zal de priester daaruit
   een volle greep,
   als het gedachtenisdeel daarvan,
   en die in rook doen opgaan op het altaar,

bij de vuuroffers van de Ene;
een ontzondigingsgave is dat.

13


Verzoening zal de priester voor hem vragen
   voor zijn zonde
   waarmee hij heeft gezondigd
   tegen één van deze dingen,
   en het zal hem worden vergeven;

wezen zal het verder voor de priester,
   zoals de broodgift.

••