Na veertig dagen en veertig nachten vasten raakt hij ten slotte uitgehongerd.
3
De beproever komt op hem toe en zegt tot hem: als je een zoon van God bent, zeg dan dat deze stenen broden worden!
4
Maar hij zegt ten antwoord: er is geschreven: niet bij brood alleen zal de mens leven, maar bij alle spreken dat voorbijtrekt door de mond van God (Deut. 8,3)!
5
Dán neemt de uiteenwerper hem mee naar de heilige stad, doet hem staan op de dakrand van het heiligdom
6
en zegt tot hem: als je een zoon van God bent, werp jezelf dan naar beneden; want er is geschreven: aan zijn engelen zal hij over jou gebieden, en op handen zullen ze je heffen opdat je je voet niet aan een steen stoot (Ps. 91,11-12)!
7
Jezus brengt tot hem uit: wéér iets dat geschreven is: je zult de Heer, je God, niet beproeven (Deut. 6,16)!
8
Weer neemt de uiteenwerper hem mee, naar een zeer hoge berg; hij toont hem alle koninkrijken van de wereld-op-orde en hun glorie,
9
en hij zegt tot hem: dat alles zal ik jou geven, als je neervalt en hulde brengt aan mij!
10
Dán zegt Jezus tot hem: ga weg, satan!– want er is geschreven: de Heer, je God, zul je huldigen en alleen hém vereren (Deut. 6,13)!
11
Dán laat de uiteenwerper hem los, en zie, engelen komen tot hem en hebben hem bediend.