Instellingen

21


Ge hebt gehoord dat

tot die van het begin is gesproken:
je zult niet moorden (Ex. 20,13);
al wie moordt, zal worden onderworpen
aan het oordeel!-

22


maar ik zeg u dat

al wie toornt tegen zijn broeder
zal worden onderworpen
aan het oordeel,
en al wie tot zijn broeder zegt

raka,- leeghoofd,

zal worden onderworpen aan het sanhedrin,-
de zittende raad;
en al wie zegt: gek!-
zal worden onderworpen aan
de gehenna van het vuur;

23


als je dan je gave offert

op het altaar
en jij daar indachtig wordt
dat je broeder iets tegen je heeft,

24


láát je gave daar

voor het altaar
en ga eerst heen:
verzoen je met je broeder
en dán
kun je komen en je gave offeren;

25


wees je tegenpartij welgezind,

met haast en terwijl je
met hem onderweg bent,-
opdat je tegenpartij
je niet overgeeft aan de oordelaar
en de oordelaar aan de helper,
en jij in bewaring wordt geworpen;

26

amen is het, zeg ik je,
dat je daar niet uitkomt
voordat je het laatste kwartje
hebt afgegeven!

27


Ge hebt gehoord dat gesproken is:

je zult geen overspel begaan (Ex. 20,14)!-

28


maar ík zeg u

dat ieder die een vrouw aankijkt
en haar begeert
haar reeds overspelig ingepikt heeft
in zijn hart;

29


maar als je rechteroog

je aanstoot geeft, ruk het uit
en werp het ván je;
want het brengt méér voor je
als één van je leden verloren gaat
en niet heel je lichaam
in de gehenna wordt geworpen;

30


en als je rechterhand

je aanstoot geeft,
hak hem af en werp hem ván je;
want het brengt méér voor je
als één van je leden
verloren gaat
en niet heel je lichaam
in de gehenna wordt geworpen.

31


Er is gesproken:

al wie zijn vrouw loslaat
moet haar een afstandsbrief geven

(Deut. 24,1);

32


maar ik zeg u:

al wie zijn vrouw loslaat,
behalve om reden van hoererij,
maakt haar tot een met wie
overspel begaan wordt,
en wie de losgelatene huwt,
met hem wordt overspel gepleegd!

33


Weer: ge hebt gehoord

dat tot die-van-het-begin is gesproken:
je zult geen meineed plegen (Lev. 19,12),
maar overeenkomstig je eden afgeven
aan de Heer (Deut. 23,22)!-

34


maar ik zeg u:

zweert helemaal niet (Deut. 23,23),
niet bij de hemel,
omdat die Gods troon is,

35


niet bij de aarde, omdat die

de voetbank voor zijn voeten is,
en niet bij Jeruzalem, omdat dat
de stad is van de grote koning;

36


zweer niet bij je hoofd,

omdat je niet bij machte bent
één haar wit te maken of zwart;

37


maar uw spreken moet ‘ja, já’ zijn

en ‘nee, néé’;
wat overvloediger is dan dat
is uit den boze!

38


Ge hebt gehoord dat is uitgesproken:

een oog voor een oog
en een tand voor een tand (Ex. 21,24)!-

39


maar ik zeg u:

biedt aan de boosdoener geen weerstand!-
nee, wie jou slaat op je rechterwang,
keer hem ook de andere toe;

40


en aan wie met jou naar de oordelaar wil

en je onderkleed wil nemen,
laat hem ook de mantel;

41


en wie jou zal dwingen

tot één mijl,
ga er twee met hem;

42


en aan wie jou iets vraagt: geef het

en wil iemand van jou lenen:
keer je niet af!

43


Ge hebt gehoord dat is gesproken:

liefhebben zul je je naaste (Lev. 19,18)
en haten zul je je vijand!-

44


maar ík zeg u:

hebt uw vijanden lief
en bidt voor wie u vervolgen!-

45


opdat ge zonen-en-dochters wordt

van uw Vader in de hemelen,
omdat hij zijn zon laat opgaan
over bozen en goeden,
en regent over
rechtvaardigen en onrechtvaardigen,

46


want als ge liefhebt

wie ú liefhebben,
wat is het loon dat ge hebt?-
doen ook de tollenaars
niet hetzelfde?-

47


en als ge alleen uw broeders

hartelijk groet,
wat voor overvloedigs doet ge?-
doen ook die uit de volkeren
niet hetzelfde?-

48


weest gij dus volmaakt (Deut. 18,13),

zoals uw hemelse Vader volmaakt is!