Instellingen

1


Weer begint hij te onderrichten,

langs de zee;
er verzamelt zich bij hem
zo’n zeer talrijke schare,
dat hij in een boot stapt
en (daarin) gaat zitten, op de zee;
en heel de schare, zij zijn bij de zee
op het land geweest.

2


In zinnebeelden heeft hij hen

vele dingen onderricht;
hij heeft tot hen in zijn onderricht gezegd:

3


hoort!-

zie, de zaaier gaat uit om te zaaien;

4


en het geschiedt bij het zaaien:

het (één) valt langs de weg,
de vogels komen en eten het op;

5


een ander (deel) valt op de rotsen,

waar het niet veel aarde heeft gehad;
meteen komt het op,
omdat het niet veel diepte van aarde heeft;

6


wanneer de zon opkomt, verschroeit het,

en omdat het geen wortel heeft
droogt het weg;

7


een ander (deel) valt tussen de distels,

en de distels schieten op en verstikken het,
en het geeft geen vrucht;

8


een ander (deel) valt in de goede aarde,

schiet op, groeit en geeft vrucht;
het heeft gedragen één (deel) dertig-,
één (deel) zestig- en één (deel) honderdvoud!

9


Hij heeft gezegd:

wie oren heeft om te horen, die moet horen!

10


Toen het geschiedde dat hij alleen was,

hebben zij die, met de twaalf,
om hem heen waren,
over de zinnebeelden een vraag gesteld.

11


En hij heeft tot hen gezegd:

aan u is het geheim van Gods koningschap
gegeven,
maar voor hen die erbuiten zijn
geschieden zij alle in zinnebeelden,-

12


opdat zij ‘kijkend kijken en niet zien,

en horende horen en niet verstaan,
opdat zij niet hoeven omkeren
en hun iets vergeven zou worden’ (Jes. 6,9-10).

13


Dan zegt hij tot hen:

als ge met dit zinnebeeld geen weg weet,
hoe wilt ge dan álle zinnebeelden
kennen?-

14


de zaaier, hij zaait het Woord;

15


en dit zijn zij langs de weg,

waar het Woord gezaaid wordt:
wanneer zij het horen
komt meteen de satan
en haalt het Woord weg
dat in hen gezaaid is;

16


en dit zijn

zoals die op de rotsgrond worden gezaaid,
die, wanneer zij het Woord horen
het meteen met vreugde aannemen:

17


ze hebben geen wortel in zich

nee, zij zijn (mensen) van het moment;
als er vervolgens verdrukking geschiedt
of vervolging, vanwege het Woord,
struikelen zij meteen;

18


en anderen zijn zij

die tussen de distels worden gezaaid;
dat zijn zij die het Woord hebben gehoord,

19


en de zorgen van deze wereldtijd,

de begoocheling van de rijkdom
en de verlangens omtrent de overige dingen
dringen binnen en verstikken het Woord,
en het wordt vruchteloos;

20


en dit zijn zij

die op de goede aarde worden gezaaid:
die het Woord horen, en verwelkomen,
en vrucht dragen,
één (deel) dertig-,
één (deel) zestig- en één (deel) honderdvoud!

21


Ook heeft hij tot hen gezegd:

de lamp komt toch niet
om onder de korenmaat te worden gezet
of onder het bed?-
niet om op de luchter te worden gezet?-

22


want iets is niet verborgen

dan om geopenbaard te worden;
evenmin geschiedt er iets verborgens
anders dan om in openbaarheid te komen;

23


als iemand oren heeft om te horen,

moet hij horen!

24


Ook heeft hij tot hen gezegd:

kijkt uit wat ge hoort:
met de maat waarmee ge meet
zal aan ú worden gemeten
en aan u worden toegevoegd;

25


want wie heeft, hem zal gegeven worden,

en wie niet heeft,
ook wat hij heeft zal bij hem
worden weggehaald!

26


Ook heeft hij gezegd:

zó is het koningschap van God,-
als een mens die het zaad uitwerpt
over het aardland;

27


hij gaat slapen en hij wordt wakker,

een nacht en een dag…
het zaad kiemt en wordt groot,
en hóe, dat weet hij niet;

28


vanzelf draagt het aardland vrucht,

eerst een grasje, dan een aar,
en dan volop koren in de aar;

29


wanneer de vrucht zich prijsgeeft,

‘zendt hij meteen de sikkel uit,
omdat de zomeroogst is aangetreden’ (Joël 4,13).

30


Ook heeft hij gezegd:

hoe moeten we het koningschap van God
vergelijken,
of in welk zinnebeeld
moeten we het voorstellen?-