Instellingen

19


nu dan,

moge toch mijn heer, de koning, horen
de uitspraken van zijn dienaar:
als het de Ene is die jou tegen mij opzet,
   moge hij dan een broodgift ruiken;

maar als het zonen van Adam zijn,
vervloekt mogen zíj dan zijn
   voor het aanschijn van de Ene:

zij hebben mij heden-ten-dage verdreven
en daardoor kan ik niet verenigd blijven
   met het erfdeel van de Ene;
   en zeggen:

ga heen, dien ándere goden!-