31 | zoekt liever zijn koninkrijk, en deze dingen zullen u worden toegevoegd;
| |
32 | vrees niet, klein kuddeke, omdat het uw Vader heeft behaagd u het koninkrijk te geven!-
| |
33 | verkoopt uw bezittingen en geeft ze weg als (teken van) ontferming; maakt voor uzelf inwerpzakken die niet verouderen, een onuitputtelijke schat in de hemelen,- waar geen dief nadert en geen mot bederf brengt;
| |
34 | waar immers uw schat is, daar zal ook uw hart zijn;
| |
35 | laten uw lendenen omgord zijn en de lampen brandend,-
| |
36 | en gijzelf gelijkend op mensen die hun heer verwelkomen wanneer hij opbreekt uit de bruiloft, opdat zij, als hij komt en klopt, meteen voor hem zullen opendoen;
| |
37 | zalig díe dienaars welke de heer bij zijn komst wakker zal vinden!-
amen, zeg ik u dat hij zich zal omgorden en hen zal laten aanliggen; hij zal bij hen komen en hen bedienen;
| |
38 | ook als hij in de tweede, ook als hij in de derde wake komt en hen zó vindt,- zalig zijn zíj!-
| |
39 | maar onderkent dit: als de huiseigenaar had geweten in welk uur de dief zou komen, had hij niet in zijn huis laten inbreken;
| |
40 | ook gíj: weest gereed!, omdat in een uur waarvan ge het niet denkt de mensenzoon komt!
| |
41 | Maar Petrus zegt: heer, spreek je deze zinnebeeld tot óns of ook tot állen?
| |
42 | En de Heer zegt: wie is dan wel de getrouwe en verstandige huismeester welke de heer zal aanstellen over zijn personeel om op (het goede) moment een maat graan te geven?-
| |
43 | zalig die dienaar, welke zijn heer, als hij komt, zó doende zal vinden!-
| |
44 | waarlijk, ik zeg u dat hij hem zal aanstellen over al wat hem behoort!-
| |
45 | maar als de dienaar in zijn hart zegt: ‘mijn heer neemt er de tijd voor om te komen!’, en hij begint de knechtjes en meisjes te slaan, en ook te eten, te drinken en dronken te worden,-
| |
46 | komen zal de heer van die dienaar op de dag dat hij het niet vermoedt en in een uur dat hij niet kent; hij zal hem in tweeën hakken en hem doen delen in het lot der trouwelozen;
| |
47 | maar díe dienaar die de wil van zijn heer kent en niet voorbereidt of doet naar zijn wil, zal vele geselingen krijgen;
| |
48 | maar wie er niet mee bekend is maar wel doet wat slaag waard is, zal weinig geselingen krijgen; maar elk aan wie veel wordt gegeven, van hem zal veel worden gevraagd, en aan wie ze veel hebben toegevoegd, nog veel meer zullen ze van hem eisen!-
| |
49 | vuur ben ik komen werpen op de aarde, en wat wil ik ánders dan dat het reeds ontstoken is!-
| |
50 | maar ik moet in een doop worden gedompeld, en hoe word ik vastgehouden totdat die is volbracht!-
| |
51 | ge denkt dat ik ben aangeland om vrede op de aarde te geven; niet!, zeg ik u, eerder verdeeldheid!-
| |
52 | want als er van nu af vijf in één huis zijn, zijn ze verdeeld: drie tegen twee en twee tegen drie;
| |
53 | verdeeld zullen zijn een vader tegen een zoon en een zoon tegen een vader; een moeder tegen een dochter en een dochter tegen de moeder; een schoonmoeder tegen haar schoondochter en een schoondochter tegen de schoonmoeder!
| |
54 | Maar ook heeft hij tot de scharen gezegd: wanneer ge in het westen een wolk ziet opkomen, zegt ge meteen: er komt regen!- en zo geschiedt;
| |
55 | en wanneer ge de zuidenwind ziet waaien zegt ge: dat wordt hitte!- en het geschiedt;
| |
56 | oordeeloompjes, het aanschijn van de aarde en de hemel weet ge naar waarde te schatten, maar dit moment, hoe is het mogelijk dat ge dat niet naar waarde schat?-
| |
57 | en waarom oordeelt ge niet ook uit uzelf wat rechtvaardig is?-
| |
58 | want zodra je met je tegenpartij naar een overste stapt,- geef je dan onderweg moeite om van hem verlost te worden, anders zal hij je naar de oordeler sleuren, en zal de oordeler je overgeven aan de afhandelaar, en de afhandelaar zal je in een wachthok werpen;
| |
59 | ik zeg je, je komt daar niet uit voordat je de laatste cent hebt afgegeven!
| |