Naar het rundvee is Abraham gesneld: hij neemt een runderjong,- mals en goed en geeft dat aan de jongen: hij haast zich om het klaar te maken.
8
Hij neemt room en boter én het runderjong dat hij heeft klaargemaakt, en zet dat neer voor hun aanschijn. Terwijl hij bij hen blijft staan onder de boom, eten zij.
9
Dan zeggen ze tot hem: wáár is Sara, je vrouw? Hij zegt: ziedaar, in de tent!
10
Hij zegt: terugkerend keer ik tot jou terug in de tijd van levenschenken, en dan is hier een zoon bij Sara, je vrouw! Intussen hoort Sara dit in de open kant van de tent, achter hem.
11
Abraham en Sara zijn oud geworden, op dagen gekomen; opgehouden is het te geschieden aan Sara naar de wijze der vrouwen.
12
Dus lacht Sara in haar binnenste en zegt: nadat ik versleten ben zal mij nog wellust geschieden?- en mijn heer is oud geworden!
13
Dan zegt de Ene tot Abraham: waarom eigenlijk heeft Sara gelachen en gezegd ‘ach zal ik waarachtig baren, ik die zo oud ben geworden?’-
14
is voor de Ene een woord te wonderlijk?- tegen de samenkomsttijd zal ik tot jou terugkeren, in de tijd van levenschenken, en dan is er bij Sara een zoon!
15
Sara loochent het en zegt: ‘ik heb niet gelachen!’, want ze is bevreesd geworden; maar hij zegt: nee!- je hebt wél gelachen!