Instellingen

15


Dan neemt de Ene, God,
   de –rode– mens mee,

en laat hem rusten in de hof van Eden
om haar te dienen en haar te bewaken.

16


De Ene, God, gebiedt

over de –rode– mens en zegt:
van alle geboomte in de hof mag je eten
   en eten;

17


maar van de boom

der kennis van goed en kwaad,
daarvan zul je niet eten,-
want
ten dage dat je van hem eet
   zul je de dood sterven!

18


Dan zegt de Ene, God:

niet goed is het
   dat de –rode– mens hier alléén is:
   ik maak voor hem een hulp
   als zijn tegenover!

19


De Ene, God,
   formeert uit de –rode– grond

alle wildleven van het veld en
   alle gevogelte van de hemel

en brengt het tot de –rode– mens
om te zien wat die daartegen zal roepen;
en al wat hij daartegen roept,
   de –rode-mens met een een levende ziel,
   dát is zijn naam.

20


De –rode– mens roept namen uit

voor al het vee, voor
   het gevogelte des hemels en

voor alle wildleven van het veld;
maar voor de –rode– mens
heeft hij geen hulp gevonden
   als zijn tegenover.

21


Dan laat de Ene, God, een verdoving vallen
   over de –rode– mens zodat die inslaapt;

hij neemt
een van zijn zijden
en sluit met vlees de plek daarvan af.

22


De Ene, God,
   bouwt de zijde die hij heeft weggenomen
   van de –rode– mens
   uit tot een vrouw;

hij laat haar komen tot de –rode– mens.

23


Dan zegt hij, de –rode– mens:

zij is het nu!-
been uit mijn beenderen
en vlees uit mijn vlees!-
tot haar worde geroepen ‘isja’,- vrouw,
want uit een iesj,- man is zij genomen!

24


Daarom zal een man

zijn vader en moeder verlaten;
hechten moet hij zich aan zijn vrouw,
worden zullen ze tot één vlees.