Hij zegt: steek je hand niet uit naar de jongen, en doe hem niet wát-dan-ook aan; want nu wéét ik dat je ontzag* In dit hoofdstuk draait het om de werkwoorden ra’a (zien, uitzien, voorzien) en jara (ontzag hebben). hebt voor God, jij, en je zoon, je enige, niet van mij hebt weggehouden!
|