Dan ziet de vrouw dat de boom goed is om van te eten, en dat hij een lust is voor de ogen en begeerlijk, de boom, om verstand te krijgen; dan neemt zij van zijn vrucht en eet; ze geeft ook aan haar man met haar, en hij eet.
Dan gaan de ogen van hen tweeën open en onderkennen ze dat ze ongekleed zijn, zij; ze naaien loof van een vijg aaneen en maken zich gordels.
8
Ze horen de stem van de Ene, God, omgaan door de hof, in de geestesadem van die dag, en de –rode– mens verschuilt zich, en zijn vrouw ook, voor het aanschijn van de Ene, God, te midden van het geboomte van de hof.
9
Dan roept de Ene, God, tot de –rode– mens en zegt tot hem: waar ben je?
10
En hij zegt: uw stem heb ik gehoord in de hof,- en ik werd bevreesd, omdat ik ongekleed ben, en verschool mij!