Kaïn bekent zijn vrouw, ze wordt zwanger en baart Henoch; hij wordt bouwheer van een stad en roept een naam uit voor de stad naar de naam van zijn zoon: Henoch!
Gebaard wordt aan Henoch: Irad,- stedeling, en Irad heeft Mechoejaël geboren doen worden; Mechiaël heeft Metoesjaël geboren doen worden en Metoesjaël heeft Lamech geboren doen worden.
19
Lamech neemt zich twee vrouwen; de naam van de ene is Ada, de naam van de tweede is Tsila.
20
Dan baart Ada Javal; díe is geworden de vader van wie neerzit met tent en kudde.
21
De naam van zijn broer is Joeval; die is geworden de vader van al wie een greep heeft op harp en panfluit.
22
En Tsila, ook zij heeft gebaard, en wel Toeval Kaïn, een smid,- elk die kerft in koper en ijzer; en de zuster van Toeval Kaïn is Naäma.
23
Dan zegt Lamech tot zijn vrouwen: Ada en Tsila, hoort naar mijn stem, vrouwen van Lamech, leent het oor aan wat ik zeg!- want een man heb ik vermoord om een schram aan mij en een pasgeborene om een striem in mij!-
24
want zevenvoudig wordt Kaïn gewroken, en Lamech zevenenzeventigmaal!
25
Rode Adam bekent nogmaals zijn vrouw, en zij baart een zoon en roept als naam voor hem uit: Set,- inzet, ‘want God heeft voor mij ander zaad ingezet in plaats van Abel, omdat Kaïn hem heeft vermoord!’
26
Aan Set, ook hem wordt een zoon geboren; hij roept als naam voor hem uit: Enosj; tóen is men begonnen de naam van de Ene aan te roepen. •