36 | worden zal het eten tot een voorraad voor het land voor de zeven jaren van honger die er in het land van Egypte zullen wezen; zo zal het land niet door de honger worden verscheurd!
| |
37 | Góed is het woord in de ogen van Farao,- en in de ogen van al zijn dienaars.
| |
38 | Farao zegt tot zijn dienaars: is er ooit iemand te vinden als deze een man in wie de adem van God is?
| |
39 | Farao zegt tot Jozef: nadat God jou dit alles heeft doen weten is er niemand zo oordeelkundig en wijs als jij;
| |
40 | jíj zult wezen over mijn huis, en heel mijn gemeenschap zal jouw mond kussen; alleen op de troon zal ik groter zijn dan jij!
| |
41 | Dan zegt Farao tot Jozef: zie, ik heb jou gegeven over al het land van Egypte!
| |
42 | Farao trekt de ring van zijn hand en geeft haar Jozef aan de hand; hij kleedt hem met fijn-linnen gewaden en legt hem een gouden ketting om de hals.
| |
43 | Hij laat hem rijden in het tweede rijtuig dat hij heeft en ze roepen voor zijn aanschijn uit: avreech!,- de zegen! Zo geeft hij hem over heel het land van Egypte.
| |
44 | Farao zegt tot Jozef: ík ben de farao; maar buiten jou om zal niemand zijn hand en zijn voet opheffen in heel het land van Egypte!
| |
45 | Dan roept Farao als naam van Jozef uit: Tsafenat Paneach, en hij geeft hem Asnat, de dochter van Poti Fera, priester van On, tot vrouw; en Jozef trekt uit over het land van Egypte.
| |
46 | Jozef is een zoon van dertig jaar als hij staat voor het aanschijn van Farao, de koning van Egypte; dan trekt Jozef weg van voor het aanschijn van Farao, en steekt over door heel het land van Egypte.
| |
47 | Het land dóet het in de zeven jaren van de verzadiging,- bij handen vol!
| |
48 | Hij vergaart al het eten van de zeven jaren die er geweest zijn in het land van Egypte en geeft de steden eten (in voorraad); het eten van het veld van de stad,- dat om haar heen ligt, heeft hij daarbinnen (in voorraad) gegeven.
| |
49 | Zo hoopt Jozef koren op, als het zand der zee zo zéér veel, totdat hij ophield het te tellen, omdat niemand het kon tellen!
| |
50 | Aan Jozef zijn gebaard eentweetal zonen, voordat het jaar van de honger kwam; die heeft Asnat hem gebaard, de dochter van Poti Fera, de priester van On.
| |
51 | Jozef roept als naam van de eersteling uit: Manasse,- die doet vergeten, ‘want doen vergeten heeft God mij al mijn moeite en heel het huis van mijn vader’.
| |
52 | En als naam van de tweede heeft hij uitgeroepen: Efraïm,- dubbelvrucht, ‘want vruchtdragend heeft God mij gemaakt in het land van mijn vernedering.’
| |
53 | Dan eindigen de zeven jaren van de verzadiging die er geweest is op het land van Egypte,-
| |
54 | en vangen de zeven jaren van de honger aan, zoals Jozef heeft gezegd; er geschiedt honger in alle landen, maar in heel het land van Egypte is er brood geweest.
| |
55 | Als heel het land van Egypte hongert en de gemeenschap tot Farao schreeuwt om het brood, zegt Farao tot heel Egypte: gaat tot Jozef!- wat hij u zal zeggen, doet dat!
| |
56 | Honger is er geweest over heel het aanschijn van het aardland; dan opent Jozef alles dat iets bevat en verkoopt het aan Egypte,- zo sterk wordt de honger in het land van Egypte.
| |
57 | Van heel het aardland zijn ze op Egypte aangekomen om in te kopen bij Jozef; want sterk is de honger geworden op heel het aardland.
| |