Instellingen

15


Dan spreekt God tot Noach en zegt:

16


trek weg uit de ark:

jijzelf,
en je vrouw, je zonen
   en de vrouwen van je zonen met jou;

17


alle leven dat bij je is, van alle vlees,

met het gevogelte, het vee en al het kruipsel
   dat over het aardland rondkruipt,
   laat dat met je mee wegtrekken,-

dat ze wemelen zullen over het land
en vruchtbaar en overvloedig worden
   op het aardland.

18


Dan trekt Noach uit,-

en zijn zonen, zijn vrouw
   en de vrouwen van zijn zonen
   met hem mee.

19


Alle wildleven,

al het kruipsel en al het gevogelte,
al wat over het land voortkruipt,-
in hun families
zijn ze weggetrokken uit de ark.

20


Noach bouwt een altaar voor de Ene;

hij neemt
van al het reine vee
en van al het reine gevogelte een deel
en doet op het altaar opgangsgaven opgaan.

21


De Ene ruikt

de reuke die-tot-rust-brengt
en de Ene zegt tot zijn hart:
ik zal niet nóg eens
   de –rode– grond verwensen

vanwege de –rode– mens,
want de formatie van ’s mensen hart
   is kwaadaardig van zijn jonge jaren af;

ik zal niet nog eens alle leven zó slaan
   als ik heb gedaan!-

22


voortaan, al de dagen van het aardland,

zullen zaaiing en oogst, koude en hitte,
   zomer en winter, dag en nacht
   geen sabbat houden!