Instellingen

1


Dan zegent God

Noach en zijn zonen;
hij zegt tot hen: draagt vrucht,
   weest overvloedig

en vervult het aardland!-

2


vreze voor u en schrik voor u
   moge er zijn

over alle leven van het aardland en
over alle gevogelte van de hemel;
bij al wat kruipt over de –rode– grond
   en bij alle vissen der zee:

in handen zijn ze u gegeven;

3


al wat er rondkruipt en leeft

zal er voor u zijn als eten;
evenals het groene kruid
heb ik u dat alles gegeven;

4


echter: vlees

met zijn ziel, zijn bloed,
zult ge niet eten;

5


echt, uw bloed zal ik
   voor uw zielen opeisen,

uit de hand van alle leven* Of: wildleven.
   eis ik het,-

en uit de hand van de –rode– mens:
uit de hand van eens mans broeder
eis ik de ziel van de –rode– mens op;

6


vergiet iemand het bloed
   van de –rode– mens,

door de –rode– mens
   zal zijn bloed worden vergoten;

want naar het beeld van God
heeft hij de –rode– mens gemaakt;

7


gij dus: draagt vrucht en wordt overvloedig!-

verbreidt u over het aardland
   en wordt overvloedig daarop!

••