Instellingen

8


Dan zegt God tot Noach

en tot zijn zonen met hem,- hij zegt:

9


ik,

hier ben ik, ik breng tot stand:
   een verbond van mij met u,-

en met uw zaad na u;

10


met alle levende ziel die met u is,

met het gevogelte, met het vee en
   met alle wildleven van het land met u

uit het geheel van wie
   zijn weggetrokken uit de ark,

voor alle leven van het aardland;

11


gestand doen zal ik mijn verbond met u,

niet nogmaals zal alle vlees
   worden weggemaaid
   door de wateren van de vloed,-

niet nogmaals geschiede er zo’n vloed
   om het aardland te verderven!

12


Dan zegt God:

dit is het teken van het verbond dat ik geef
tussen mij en u
en alle levende ziel die met u is,-
voor generaties van eeuwig:

13


mijn boog

heb ik gegeven in de wolken:
zij zal worden tot teken van verbond
tussen mij en het aardland;

14


het zal geschieden:

als ik wolken welf over het aardland,-
en de boog in de wolken zich heeft laten zien,-

15


zal ik gedenken mijn verbond

tussen u en mij
en alle levende ziel, in alle vlees:
niet nogmaals zal het water
   worden tot een vloed

om te verderven alle vlees;

16


zal de boog daar wezen in de wolken,

aanzien zal ik haar
om te gedenken het verbond voor eeuwig
tussen God en alle levende ziel
en alle vlees op het aardland!

17


Dan zegt God tot Noach:

dit is het teken van het verbond dat ik
   tot stand heb gebracht

tussen mij
en alle vlees op het aardland!

18


De zonen van Noach
   die uit de ark wegtrekken, dat worden:

Sem, Cham en Jafet.
Cham,
   hij is de vader van Kanaän.

19


Een drietal zijn dezen, de zonen van Noach,

en van dezen uit
   is heel het aardland overspreid.

20


Dan maakt Noach als man
   van de –rode– grond een begin:

hij plant een wijngaard.

21


Hij drinkt van de wijn en wordt dronken;

hij ontbloot zich binnen in zijn tent.

22


Dan ziet

Cham, de vader van Kanaän,
de naaktheid van zijn vader aan,
en meldt die aan zijn twee broers buiten.

23


Sem neemt, met Jafet, de mantel,

en legt die op de schouders van hen tweeën;
ze lopen achteruit
en dekken
de naaktheid van hun vader toe;
met hun aanschijn naar achteren gericht
hebben ze de naaktheid van hun vader
   niet gezien.

24


Noach wordt wakker uit zijn wijnroes

en komt te weten
wat zijn jongste zoon aan hem heeft gedaan.

25


En hij zegt: vervloekt is Kanaän!-

dienaar van dienaren worde hij
   voor zijn broeders!

26


En hij zegt:

gezegend de Ene, de God van Sem;
worde Kanaän dienstknecht voor hem!-

27


uitbreiding geve God aan Jafet,- uitbreiding,

wonen moge hij in de tenten van Sem,-
en worde Kanaän dienstknecht voor hem!

28


Noach leeft na de vloed

driehonderd jaar en
vijftig jaar.

29


Zo wordt het geheel van Noachs dagen

negenhonderd jaar en
vijftig jaar;
dan sterft hij.