8 | Dan zegt God tot Noach en tot zijn zonen met hem,- hij zegt:
| |
9 | ik, hier ben ik, ik breng tot stand: een verbond van mij met u,- en met uw zaad na u;
| |
10 | met alle levende ziel die met u is, met het gevogelte, met het vee en met alle wildleven van het land met u uit het geheel van wie zijn weggetrokken uit de ark, voor alle leven van het aardland;
| |
11 | gestand doen zal ik mijn verbond met u, niet nogmaals zal alle vlees worden weggemaaid door de wateren van de vloed,- niet nogmaals geschiede er zo’n vloed om het aardland te verderven!
| |
12 | Dan zegt God: dit is het teken van het verbond dat ik geef tussen mij en u en alle levende ziel die met u is,- voor generaties van eeuwig:
| |
13 | mijn boog heb ik gegeven in de wolken: zij zal worden tot teken van verbond tussen mij en het aardland;
| |
14 | het zal geschieden: als ik wolken welf over het aardland,- en de boog in de wolken zich heeft laten zien,-
| |
15 | zal ik gedenken mijn verbond tussen u en mij en alle levende ziel, in alle vlees: niet nogmaals zal het water worden tot een vloed om te verderven alle vlees;
| |
16 | zal de boog daar wezen in de wolken, aanzien zal ik haar om te gedenken het verbond voor eeuwig tussen God en alle levende ziel en alle vlees op het aardland!
| |
17 | Dan zegt God tot Noach: dit is het teken van het verbond dat ik tot stand heb gebracht tussen mij en alle vlees op het aardland! •
| |
18 | De zonen van Noach die uit de ark wegtrekken, dat worden: Sem, Cham en Jafet. Cham, hij is de vader van Kanaän.
| |
19 | Een drietal zijn dezen, de zonen van Noach, en van dezen uit is heel het aardland overspreid.
| |
20 | Dan maakt Noach als man van de –rode– grond een begin: hij plant een wijngaard.
| |
21 | Hij drinkt van de wijn en wordt dronken; hij ontbloot zich binnen in zijn tent.
| |
22 | Dan ziet Cham, de vader van Kanaän, de naaktheid van zijn vader aan, en meldt die aan zijn twee broers buiten.
| |
23 | Sem neemt, met Jafet, de mantel, en legt die op de schouders van hen tweeën; ze lopen achteruit en dekken de naaktheid van hun vader toe; met hun aanschijn naar achteren gericht hebben ze de naaktheid van hun vader niet gezien.
| |
24 | Noach wordt wakker uit zijn wijnroes en komt te weten wat zijn jongste zoon aan hem heeft gedaan.
| |
25 | En hij zegt: vervloekt is Kanaän!- dienaar van dienaren worde hij voor zijn broeders!
| |
26 | En hij zegt: gezegend de Ene, de God van Sem; worde Kanaän dienstknecht voor hem!-
| |
27 | uitbreiding geve God aan Jafet,- uitbreiding, wonen moge hij in de tenten van Sem,- en worde Kanaän dienstknecht voor hem!
| |
28 | Noach leeft na de vloed driehonderd jaar en vijftig jaar.
| |
29 | Zo wordt het geheel van Noachs dagen negenhonderd jaar en vijftig jaar; dan sterft hij. •
| |