Instellingen

1


Maar opschieten

zal een twijg uit de tronk van Jesse,-
een scheut uit zijn wortels zal bloeien.

2


Rusten zal op hem de geest van de Ene,-

een geest van wijsheid en verstand,
een geest van beraad en sterkte,
een geest van kennis en ontzag voor de Ene.

3


Zijn geestdrift zal gelden
   het ontzag voor de Ene,-

niet naar wat zijn ogen zien
   zal hij rechtspreken

en niet naar wat zijn oren horen
   zal hij vonnissen.

4


Geringen zal hij richten met gerechtigheid,

in oprechtheid zal hij vonnis vellen voor
   de gebogenen op aarde;

slaan zal hij de aarde
   met de roede van zijn mond,

met de geestesadem van zijn lippen
   de boosdoener doden.

5


Wezen zal gerechtigheid
   een gordel om zijn heupen,-

de trouw een gordel om zijn lendenen.

6


Te gast zal zijn een wolf bij een schaap,

een panter vlijt zich neer bij een bokje;
kalf, leeuwenwelp en mestvee tezamen:
een kleine jongen zal ze drijven.

7


Jonge koe en berin weiden met elkaar,

tezamen vlijen zich hun jongen neer;
een leeuw: als het rundvee vreet hij stro.

8


Een zuigeling zal zich vermaken
   bij het hol van een adder,-

bij het lichtgat van een gifslang
steekt een gespeend kind zijn hand uit.

9


Ze zullen geen kwaad doen
   en geen verderf stichten

op heel de berg van mijn heiligdom,-
want vervuld zal het land zijn
van kennis van de Ene,
zoals wateren die de zee overdekken.

10


Geschieden zal het te dien dage:

de wortelloot van Jesse,
die staan zal
   als een vaandel voor gemeenschappen,-

naar hem zullen volkeren vragen;
worden zal zijn rustplaats een en al glorie.

11


Geschieden zal het te dien dage:

doorgaan zal mijn Heer
   met het opheffen van zijn hand

om te verwerven
   het overblijfsel van zijn gemeente,-

dat overblijft uit Asjoer en Egypte,
   uit Patros en Koesj,

uit Elam, Sjinar en Chamat,
en van de eilanden in de zee.

12


Opheffen zal hij een vaandel onder de volken

en verzamelen Israëls verstotenen;
Juda’s verstrooiden zal hij bijeenhalen
van de vier vleugels van de aarde.

13


Wijken zal de naijver van Efraïm

en wie Juda benauwen
   worden weggemaaid;

Efraïm zal Juda niet meer benijden
en Juda Efraïm niet benauwen.

14


Over de schouder van de Filistijnen
   zullen ze zeewaarts vliegen,

samen zullen ze
   de zonen van het oosten buitmaken,-

terwijl zij naar Edom en Moab
   hun hand uitstrekken

en de zonen van Amon hen gehoorzamen.

15


Eens deed de Ene de tong

van Egyptes zee in de ban,
terwijl hij nu met zijn hand wenkt
   tegen de Rivier
   met de gloed van zijn geestesadem;

uiteenslaan zal hij hem tot zeven beken
en op schoenen
   zal men daardoorheen zijn weg gaan.

16


Wezen zal er een straatweg

voor het overblijfsel van zijn gemeente
dat zal overblijven uit Asjoer,-
zoals er een was voor Israël
op de dag dat hij opklom
   uit het land van Egypte.